Verwarring in Oxford
JAVIER MARÍAS wordt vaak genoemd als de belangrijkste hedendaagse schrijver uit Spanje. Met zijn vijfde roman in vertaling, De zwarte rug van de tijd (1998), bevestigt hij zijn reputatie van oeuvre-auteur....
Die toenemende herkenbaarheid is prettig voor de talloze liefhebbers. In de nieuwste roman bereikt het streven naar samenhang een nieuwe fase. Marías treedt er voor het eerst op als de commentator van eigen werk. De zwarte rug van de tijd is allereerst opgevat als een epiloog bij zijn roman Aller zielen (1989), maar dan een epiloog die een eigen leven gaat leiden en uiteindelijk bijna dubbel zo lang uitvalt als het werk dat er de aanleiding voor was.
Zo gaat dat bij Marías: als hij eenmaal aan het fabuleren is geslagen, is er geen stoppen meer aan. De ene gedachte brengt de andere voort, de auteur moet alleen zorgen dat hij de zaak nog een beetje onder controle houdt. Volgens Marías schrijft niet hij het werk, maar het werk zichzelf. Een mooie theorie, die in de praktijk weleens wil tegenvallen. Neem ik aan.
Aller zielen, de aanleiding voor De zwarte rug van de tijd, heet in de Engelse vertaling The Novel of Oxford. De oorspronkelijke Spaanse titel verwijst naar het universitaire instituut All Souls. Marías verbleef ook een tijdje in Oxford. Hij had een beurs, gaf les. Later zou hij die periode omschrijven als uitermate verwarrend. Die verwarring had allerlei redenen, die hier niet ter zake doen, maar vond in het wereldvreemde, enigszins artificiële Oxford een ideale setting. Aller zielen roept een onwezenlijke sfeer op. Het is geen realistische beschrijving, geen sleutelroman (al speelt het verhaal zich af in de herkenbare omgeving van de subfaculteit Spaans en is het hoofdpersonage een Spaanse bursaal), maar een lichtelijk absurde comedy, een ironisch verzinsel.
Zo hebben sommige inwoners van Oxford het echter niet begrepen. Toen Aller zielen verscheen, bleek menigeen zich in een romanpersonage te herkennen. Ze spraken Marías erover aan als hij weer eens op bezoek kwam, belden hem, schreven brieven en werden boos als hij hun personages niet goed getypeerd had. Maar altijd voelden ze zich op een speciale manier vereerd dat ze in een echt boek mochten voorkomen.
Het niet uit elkaar kunnen houden van werkelijkheid en fictie is geen schrijversziekte, zo is Marías opgevallen, maar een behoefte van veel lezers. Met verstrekkende gevolgen. De fanatieke lezer van ridderromans Quichot werd half gek en ging gevaarlijk reizen, Emma Bovary dreef zichzelf tot zelfmoord. In Oxford wonen volwassen mensen die zich gaan gedragen alsof ze personages waren uit een roman van de Spaanse schrijver Javier Marías. In De zwarte rug van de tijd vind je daar hilarische voorbeelden van.
In de eerste honderd bladzijden beschrijft Marías het bovarysme van zijn Oxfordse lezers. Hij doet dit zoals we het van hem gewend zijn: nauwgezet en omstandig, met een overvloed aan details, niets onvermeld latend wat hij kan gebruiken. Deze keer staaft hij zijn verhaal ook met authentieke documenten zoals brieven of krantenstukken. Levende personen worden met naam en toenaam genoemd om er geen twijfel over te laten bestaan dat het Marías deze keer echt om de werkelijkheid te doen is.
Hoe realistischer het verhaal oogt, hoe bedrieglijker. De kans is weer groot dat we misleid worden. Namen van echte mensen moeten een werkelijkheidseffect sorteren, maar we weten dat eerlijk niet lang duurt in de literatuur. Marías waarschuwt de lezer ook voor zijn listen: hij is geen journalist of historicus die alle details op hun juistheid controleert. De techniek neemt het algauw over van de waarheid. Een romancier wil scoren. Marías' houding tot de werkelijkheid is dubbelzinnig: hij heeft ze nodig, ze is ook te mooi om links te laten liggen, maar als het erop aan komt, ruilt hij ze graag in voor de verbeelding. Nooit verwart hij werkelijkheid en fictie. Hij vermengt ze alleen, vakman als hij is.
Dat bewuste vermengen, dat spelen op twee registers wordt nog sterker in de tweede helft van het boek. Daarin beschrijft hij de avonturen van een minder belangrijk personage uit Aller zielen, dat door veel lezers beschouwd werd als een puur verzinsel, omdat zijn levensverhaal zo ongeloofwaardig leek, terwijl het misschien het enige personage was dat op basis van feiten tot stand kwam.
John Gawsworth, 1912-1970, vergeten schrijver, koning van een Caribisch eiland, bedelaar. Een man die in de plooien van de geschiedenis verdwenen is. Maar die toch, zo verzekert Marías ons, echt heeft bestaan. Ik geloof het wel. Als journalist zou ik het moeten natrekken, als lezer hoeft dat gelukkig niet. En opnieuw, bij Marías begint alles een eigen leven te leiden. De rest van de roman (want dat is het inmiddels) gaat op aan erudiete, half verzonnen en half op waarheid gebaseerde beschouwingen over Gawsworth en aanverwanten. Die zijn soms grappig, soms vermoeiend.
De titel De zwarte rug van de tijd komt uit Shakespeare, niet voor het eerst bij Marías (zie Een hart zo blank). De zwarte rug is de fictieve tijd, de tijd die er nog niet of niet meer is of die helemaal nooit bestaan heeft. Het is de tijd van de literatuur, de potentialis: het zou zo kunnen zijn. Laat de feiten maar voor zichzelf spreken, de schrijver ziet ze liever op de rug. Dit thema wordt door Marías uitgewerkt in lange, meditatieve, genereuze zinnen, die elkaar voortdurend herhalen en expliciteren. De interpunctie is eigenzinnig. De zwarte rug van de tijd is geen page-turner. Daarvoor is de stijl van Marías te doorwrocht, te zwaar op de hand. Maar het boek wordt gered door de ironische toon.
Tegen het eind van de roman stelt de auteur een tweede deel in het vooruitzicht. We hadden niet anders verwacht.