Ravage door insecticiden blijkt groter dan gedacht
Neonicotinoïden, gif dat niet op maar ín het gewas zelf wordt gestopt, leken een wondermiddel voor de landbouw. Maar de schadelijke neveneffecten zijn nog groter dan gedacht, zeggen wetenschappers.
Politici en wetenschappers staren zich in het debat over de zogenoemde 'neonicotinoïden' - een veel gebruikte groep gifstoffen voor de landbouw - te veel blind op het wel en wee van de honingbij. Er is groeiend bewijs dat juist andere onschuldige insecten en zelfs vogels ernstige schade van deze gifstoffen ondervinden.
Dat schrijft het hoogste onafhankelijke wetenschapsorgaan van Europa, de koepel van wetenschapsacademies van 29 landen EASAC, in een advies aan de Europese Commissie. Die had de EASAC gevraagd om de kennis over de insectendodende neonicotinoïden nog eens goed en eerlijk op een rij te zetten.
Giftige deken van verbindingen
De Wageningse hoogleraar Natuurbeheer en planten ecologie, Frank Berendse, schreef mee aan het rapport van de EASAC. 'De schade stapelt zich heel langzaam op.' Er ligt een giftige deken van verbindingen over ons landschap.
Duidelijk bewijs
De uitkomst liegt er niet om: op basis van ruim honderd recente studies stelt het orgaan dat er 'duidelijk wetenschappelijk bewijs is' dat ook zeer lage doses neonicotinoïden schadelijk zijn voor soorten waartegen ze helemaal niet zijn bedoeld. Bovendien is er steeds meer bewijs dat de gifstoffen 'ernstige negatieve effecten' hebben op soorten als kevers, vliegen en hommels.
Neonicotinoïden zijn 'systemisch': de stoffen worden opgenomen door de plant, vaak nadat ze als coating op de zaadjes zijn aangebracht. Ze zijn bedoeld om insectenplagen in de landbouw tegen te gaan, maar aanwijzingen dat ook andere soorten er last van hebben, zijn er al jaren. Zo ontdekten Nijmeegse wetenschappers afgelopen zomer dat insectenetende vogels als de spreeuw, de boerenzwaluw en de ringmus in aantal zijn gedaald in gebieden waar men veel neonicotinoïden gebruikt. Vermoedelijk komt dat doordat de vogels daar niet genoeg insecten te eten hebben.
Europa besloot in 2013 het gebruik van enkele neonicotinoïden aan banden te leggen, in toepassingen waarvan honingbijen schade zouden ondervinden. Maar, zo constateert de EASAC nu, uitgerekend bij de honingbij levert het onderzoek tegenstrijdige resultaten op, omdat er bij dit landbouwhuisdier allerlei andere factoren meespelen. Daartegenover staan steeds meer studies die uitwijzen dat andere soorten wel degelijk grote schade oplopen. Zo nam het aantal motten in Nederland de afgelopen decennia met eenderde af, staat van alle soorten dagvlinders ruim de helft onder druk en dreigt een kwart van de Europese hommelsoorten te verdwijnen.
Opstelsom
Daarbij spelen waarschijnlijk ook andere factoren een rol, maar het is vooral de optelsom die telt, zegt de Wageningse hoogleraar natuurbeheer en plantenecologie Frank Berendse, een van de dertien experts die meeschreven aan het rapport. 'Afzonderlijke studies hebben allemaal hun zwakheden. Wij proberen naar het totaal te kijken. En we constateren dat er een stroom publicaties op gang is gekomen die allemaal dezelfde kant op wijzen.'
De EASAC wijst erop dat het royale gebruik van neonicotinoïden - al in de zaadjes van talloze groenten en andere gewassen - haaks staat op het Brussels beleid, waaronder de belofte 'alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de plaagbeheersing met laag gebruik van pesticiden na te streven', zoals de Commissie zes jaar geleden plechtig formuleerde. 'Waar wij ons grote zorgen over maken, is het gebruik van deze stoffen uit voorzorg', zegt Berendse. 'Het EU-beleid was gericht op 'geïntegreerde plaagbeheersing': pas als er bepaalde schade aan je gewas is, pas je pesticiden toe. In vergelijking met dat principe is dit een ontzettende stap terug.'
Koos Biesmeijer, hoogleraar functionele biodiversiteit aan de UvA en wetenschappelijk directeur van Naturalis, spreekt van een belangrijk en objectief rapport. 'Dit zijn goede wetenschappers. En dat kun je zien.' Biesmeijer deed in het verleden onder meer onderzoek naar metselbijen en herkent het beeld dat de EASAC schetst. 'Dit is niet: je gooit er gif op en de insecten gaan dood. Vaak zie je heel subtiele effecten, zoals minder nakomelingen, of meer mannetjes dan vrouwtjes.'
Neonicotinoïden liggen ook op uw bord
Sla, andijvie, aardappel, bloembollen, erwten: het zijn zomaar wat gewassen waarin neonicotinoïden zitten. De stoffen werden in de jaren negentig binnengehaald als milieuvriendelijk alternatief voor de giffen die men destijds tegen plaaginsecten beschikbaar had. Neonicotinoïden werken subtiel door de communicatie te storen tussen zenuwcellen die alleen insecten hebben: mensen hebben er geen last van. In Nederland alleen al gaat jaarlijks zo'n 20 duizend kilo om van neonicotinoïden als imidacloprid, clothianidine en thiamethoxam. De consument haalt ze niet alleen via reguliere landbouw in huis, maar ook in bij de winkel verkrijgbare toepassingen als vlooiendruppels, mierenlokdozen en vliegenstickers.
Indrukwekkend overzicht
Ook hoogleraar chemische stressecologie Paul van den Brink, in het verleden kritisch over sommige imidacloprid-studies, spreekt van 'een indrukwekkend overzicht' en 'zich opstapelende bewijzen'. 'En dan is dit rapport nog wat mager als het gaat om wat er gaande is in en op de bodem en in het water', voegt hij toe. 'Daar zijn de problemen misschien groter dan ze hier signaleren. Ik denk niet dat deze middelen nog lang op de markt blijven.'
Nefyto, de brancheorganisatie van de gewasbeschermingsmiddelenindustrie, wijst er echter op dat de middelen al na een uitgebreide risicoanalyse op de markt zijn toegelaten, en dat de studies die de EASAC samenvat bekend zijn. 'Als er nieuwe aanwijzingen zijn dat niet langer wordt voldaan aan de toelatingscriteria, kan de overheid ingrijpen.'
Later dit jaar moet de Europese Commissie een besluit nemen over de zaak, onder meer op basis van het EASAC-rapport. De urgente vraag die zich daarom opdringt, is hoe het dan wél moet, denkt bijenexpert Biesmeijer - een vraag die de EASAC bewust openlaat. 'Ons voedsel moet toch gekweekt worden. En het is ook een ellende als je weer teruggaat naar het gif dat we vroeger hadden: daar gingen de insecten gewoon meteen van dood', zegt hij. 'We moeten niet vergeten dat het er hier beter uitziet dan 20, 30 jaar geleden. De waterkwaliteit is beter, de roofvogels zijn weer terug.' Misschien moet de landbouw wel worden opgedeeld, aldus Biesmeijer, in productiegebieden waar men wat meer schade toestaat, en meer biologische zones waar de natuur betere bescherming geniet.