Nieuws
Ontdekking oudste koemelk van Nederland verschuift onze boerengeschiedenis eeuwen naar voren
Ruim zesduizend jaar geleden hielden boeren in Zuid-Holland al koeien voor hun melk. De sporen daarvan zijn gevonden in potscherven.
Bewoners van wat nu de Alblasserwaard heet, melkten 4.200 jaar voor Christus al koeien en lieten de oudste melkresten achter die ooit in Nederland zijn gevonden. Dat schrijven archeologen van de Rijksuniversiteit Groningen in het Journal of Archaeological Science.
De koeienhouders maakten deel uit van de ‘Swifterbantcultuur’, die zich uitstrekte van de Schelde tot de Elbe en dus een groot deel van Nederland besloeg, en een stuk van Duitsland. Archeologen kenden hen vooral als als jager-verzamelaars, die veel zoetwatervis en wilde dieren als herten en bevers aten.
Maar het vermoeden bestond dat ze daarnaast deels een boerenbestaan leidden. Dat suggereerde bijvoorbeeld de vondst van botten die van gedomesticeerde runderen leken te zijn. Maar zeker was het allerminst. ‘Ons onderzoek maakt duidelijk dat deze mensen echt al een beetje als boeren leefden’, zegt Daan Raemaekers, een van de betrokken onderzoekers. ‘Het is een stuk aannemelijker geworden dat ze runderen hielden. En niet alleen een eenzaam huisrund, maar een echte kudde, die ze ook melkten.’ Koeien geven immers pas melk als ze een kalf hebben, en dus hebben melkveehouders ook stieren nodig. En om inteelt te voorkomen, moet er meer dan één volwassen stel zijn.
Enorme verandering
Met hun artikel schuiven de onderzoekers de geschiedenis van boeren in de Swifterbantcultuur een paar eeuwen naar voren: tot nu bestond er pas voor de periode na 4.000 v.Chr. bewijs dat deze mensen melkvee hielden. De gewoonte om dieren te houden was – samen met de akkerbouw – vanaf ongeveer 10.000 voor Christus ontwikkeld in het Midden-Oosten.
Daar veranderde het leven enorm dankzij de voedseloverschotten die het boerenbestaan kon opleveren: er ontstonden steden en de eerste grote beschavingen. Vanuit het Midden-Oosten was de landbouw geleidelijk naar het noordwesten opgeschoven. Maar in het Swifterbantgebied hielden bewoners lang vast aan het bestaan als jager-verzamelaars.
Om na te gaan wat de Swifterbanters aten, analyseerde medeauteur Özge Demirci vetdeeltjes in aardewerk uit de omgeving van Brandwijk, ten oosten van Rotterdam. ‘Die deeltjes zitten ingesloten en blijven dus goed bewaard’, legt ze uit: ‘Daardoor kunnen ze vertellen wat voor voedsel er ooit in de potten en schalen heeft gezeten.’
Verrassing
Aanvankelijk zocht Demirci helemaal niet naar melk, want ze dacht vooral vet van vis en wild aan te treffen. ‘Maar er bleven deeltjes over die we niet konden plaatsen, dus ben ik verder gaan kijken. Toen bleek dat deze mensen dus al melk hadden. Ik was echt verrast.’
De vetdeeltjes vertellen niet van welk dier de melk kwam, maar koeien waren in dit gebied in deze periode de meest voor de hand liggende bron.
Gerrit Dusseldorp, kenner van jager-verzamelaars aan de Universiteit Leiden en niet betrokken bij dit onderzoek, is zeer te spreken over de resultaten. ‘Het is belangrijk, goed werk. Ik vraag me wel af in welke mate de bewoners waren overgegaan op een boerenbestaan. De onderzoekers hebben één, misschien twee potscherven gevonden met melkresten, en daarnaast, op de zelfde plek, ook heel veel visresten. Het is dus nog niet duidelijk in hoeverre deze mensen leefden als boeren en in hoeverre als jager-verzamelaars: hoeveel vee ze hielden en hoe belangrijk dat voor hen was.’