Moddervanger in de Rijn

In de loop der eeuwen is de vaderlandse natuur door de mens verrijkt met tal van exotische diersoorten. Zo worden Rijn en Waal gedomineerd door de Kaspische slijkgarnaal....

Rik Nijland

HET was een mooi leven in Nederland voor de driehoeksmossel, en dat al sinds 1826. Dat jaar verscheen deze exoot uit het gebied van de Kaspische - en Zwarte Zee voor het eerst in de vaderlandse wateren. Hoewel de mossel bij de inlaatpunten van koelwater soms met chloor werd bestreden om verstopping te voorkomen, leidde het schelpdier verder een zorgeloos bestaan. Tot er in 1987 een oude bekende uit het herkomstgebied op het toneel verscheen.

Stenen in de Rijn, IJssel en Waal die tot dat jaar nog overdekt waren met driehoeksmosselen, gingen in hoog tempo over in andere handen. De tweeenhalf tot zeven millimeter lange Kaspische slijkgarnaal, eveneens afkomstig uit het stroomgebied van de Donau, nam binnen een paar jaar stenen, brugpijlers en andere harde oppervlakten onder water over van de mossel. Binnen drie jaar was de slijkgarnaal de meest algemene diersoort in de Rijn.

Koelwaterinnemers zijn sindsdien verlost van de hinderlijke mossel. Maar de Rijn heeft er een modderige viezerik bij en veel duikeenden moeten het zonder hun favoriete mosselmaaltijd stellen.

Hoewel de garnalen soms ook rondzwemmen, of als ze jong zijn, zich in de modder verstoppen, moeten ze het voor hun huisvesting toch voornamelijk hebben van stenen, stukken hout, schelpen en andere voorwerpen met een stevig oppervlak. Ze vestigen zich aan de buitenkant en vormen die zo om dat andere liefhebbers zich er verre van houden; het oppervlak verandert in een centimeters dikke, slappe brei.

Elke garnaal vormt met behulp van rondzwevende modder een soort week kokertje om zich heen, zodat het bij een drukbevolkte steen (dichtheden tot honderdduizend garnalen per vierkante meter komen voor) net lijkt of er een laag derrie overheen zit.

Jonge driehoeksmosseltjes, en ook andere soorten die het moeten hebben van stevig substraat, krijgen daardoor geen poot meer aan de grond en al gevestigde mosselen smoren in de zich opstapelende modder. Bovendien treedt tussen de beide oude bekenden waarschijnlijk enige concurrentie op om voedsel: fytoplankton en zwevende organische deeltjes.

In de Maas en bij de monding van de Rijn en de Waal gaat de concurrentie de mossel overigens beter af. De stroomsnelheid van het water is daar vaak laag, waardoor de garnaal last krijgt van zuurstoftekort in de kokertjes. In de Maas speelt bovendien het lage zout-gehalte de garnaal parten.

Onder natuurlijke omstandigheden zou de slijkgarnaal, die waarschijnlijk via Polen het stroomgebied van de Rijn heeft bereikt, geen schijn van kans hebben gemaakt in zijn nieuwe woongebied. Het dier is namelijk gebonden aan brak water. Door de lozingen van de Franse kalimijnen wordt hij in dat opzicht echter op zijn wenken bediend. Bovendien is de temperatuur van het Rijnwater door de lozing van koelwater een paar graden hoger dan begin deze eeuw. Ook daar houdt de garnaal van.

Bovendien is de rivier door de jarenlange vervuiling en enkele grote giframpen - bijvoorbeeld die bij Sandoz in Basel in 1986, waarna honderden kilometers Rijn nagenoeg ontvolkt waren - sowieso een eldorado voor nieuwelingen. Veel autochtone soorten hebben in de loop der jaren de pijp aan Maarten gegeven, waardoor nieuwkomers weing weerwerk ondervinden en zich massaal kunnen vermeerderen.

Toch is er misschien een kentering gaande, aldus prof. dr Gerard van der Velde van het laboratorium voor Aquatische Oecologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen. De koppositie van de slijkgarnaal in de Rijn is nog niet in gevaar, maar de aantallen dieren zijn de laatste jaren flink afgenomen. Hoe dat komt, is nog een mysterie.

Weliswaar zijn er na aanvankelijke weerzin, inmidels tal van diersoorten die de nieuwe voedselbronnen hebben aangeboord; onder meer palingen eten zich rond aan Kaspische slijkgarnalen. Maar dat lijkt niet de reden dat de dichtheden op stenen zijn verminderd tot 'slechts' enkele tienduizenden slijkgarnalen per vierkante meter steen. Volgens Van der Velde komen succesvolle nieuwkomers vaak eerst tot grote bloei om vervolgens op een meer bescheiden wijze verder te leven.

In de Rijn staat dan al weer de volgende nieuwkomer te trappelen. Momenteel leven er in de rivier 31 soorten ongewervelden van buitenlandse komaf: dertien uit het Zwarte-Zeegebied, zeven uit Noord-Amerika, zes uit Azië, vier uit de Middellandse-Zeegebied en een slakje uit Nieuw-Zeeland. Deze soorten vormen samen ongeveer 95 procent van de biomassa aan lagere dieren in de Rijn.

En de stroom zwelt alleen maar aan. Als gevolg van de opening van het Main-Donau-kanaal in 1992 komen steeds meer soorten uit het stroomgebied van de Donau deze kant op. Alleen al in 1998 kwamen vier nieuwe Oost-Europese dieren ons land bij Lobith binnen. Twee soorten aaskreeftjes, een pissebed en een platworm.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden