Mijn brein faalt, dus ik faal
De gekken, dat zijn de anderen, dacht journalist Ianthe Sahadat. Totdat ze zelf een depressie met psychotische kenmerken kreeg, met het bijbehorende gevoel van schaamte.
Ergens in 2011 verdween ik van de wereld in kleur. Het gebeurde niet van de ene op de andere dag, maar sluipenderwijs. Na een maand of vier zinken was het mijn brein gelukt op inktzwart te gaan. Een ernstige depressie, met psychotische kenmerken, luidde de diagnose. Het was alsof een macabere kortsluiting zich in mijn hoofd had genesteld, waardoor de paniekknop continu werd ingedrukt. Het woord angst kreeg een nieuwe betekenis. Ik was bang voor verkeer, voor de supermarkt, voor groepen mensen, voor voorbijrijdende trams, voor de dag van morgen en voor de dag van vandaag.
Het voelt als een coming-out om dit op te schrijven. Met opgeheven hoofd afwijken is nooit mijn sterkste punt geweest. Zo wenste ik als half-Surinaams kind blauwe ogen, blond haar en dunne lippen, want zo zagen kinderen er tenslotte uit.
Maar waar je uiterlijk zich onvermijdelijk prijsgeeft, kunnen de meeste van ons een tumultueus binnenleven aardig verbergen.
Geen type om depressief te worden
Mijn masker bleef zo lang intact dat het meerdere artsen, therapeuten, psychiaters en een crisisdienst behoefde voordat iemand doorhad dat het goed mis was, vijf jaar terug. 'U bent een stralende verschijning, u lijkt prima te functioneren', zei een van hen - vermoedelijk raker geformuleerd dan hij besefte.
Wat diegene eigenlijk zei, was: jij bent geen type om depressief te worden. Wonderlijk voor een medicus, maar zelf dacht ik dat natuurlijk ook. Als ik tien jaar geleden had moeten voorspellen of ik talent voor een depressie had, had ik de vraag weggewuifd. Mijn melancholie en stemmingswisselingen hoorden bij mijn gedeeltelijk Latijns-Amerikaanse inborst, verder was ik een optimist, energiek, levensgenietend. Of zijn dat juist valkuilen?
Het gekke is, ik weet het niet. Ik weet niet waarom het mij overkwam, net als een vijfde van alle Nederlanders ooit in hun volwassen leven te maken krijgt met een depressie (aldus het CBS en het Trimbos Instituut). Een kwetsbaarheid, noemen psychiaters het, mogelijk omdat ze zich niet durven wagen aan explicietere uitspraken als er geen onderzoek met afdoend bewijs aan ten grondslag ligt.
Drijfhout
Nadat Elif is verlaten door haar grote liefde, vertrekt ze, zonder haar omgeving op de hoogte te houden, naar Thailand. Daar raakt ze in een zware depressie, totdat ze een jonge Amerikaan ontmoet die haar een vreemde opdracht geeft.
Ianthe Sahadat, Drijfhout, in juni verschenen bij Uitgeverij Prometheus, 19,95 euro.
Schaamte
Wel weet ik dat mijn opvattingen over depressies, psychiatrie en waanzin niet bepaald bijdroegen aan een voorspoedig herstel. Dat gevoel van schaamte voor een haperend brein heb ik willen vangen in een boek.
Recentelijk is mijn debuutroman Drijfhout verschenen, over Elif, een vrouw van begin dertig die zich op de vlucht voor hartzeer in een dubieus avontuur stort en haar hoofd verliest. Elif belandt op een punt waarop ze niet meer op zichzelf durft te vertrouwen, een van de meest griezelige gewaarwordingen die je als mens kunt hebben.
Het boek is geen autobiografie, maar 'elementen' zijn wel 'autobiografisch'. Als schrijver ben je je eigen materiaal, daar ontkom je niet aan. Ik niet, althans.
Ik wilde geen boek schrijven over een depressie, maar over het zonderlinge in ons allemaal. Dat wat het daglicht niet kan verdragen, of waarvan we in elk geval wensen dat het verborgen blijft.
Falen
Het schrijven was ook geen therapeutisch proces. De hoofdlijnen van het boek zijn ver voor mijn 'zwarte periode' ontstaan. Toen ik weer kon schrijven dacht ik vooral: ik heb dit materiaal, het is goed, ik moet het gebruiken. Een beroepsdeformatie die zelfs tot in de krochten van de GGZ aanwezig bleef.
Hoe het is als je fysiek ziek bent, weet ik niet. Maar vermoedelijk denkt elke patiënt van tijd tot tijd: mijn lichaam faalt, dus ik faal. Met een brein is dat niet anders. De depressie en bijbehorende behandeling voelden als een schaamtevol dieptepunt dat bovendien geheel en al mijn eigen schuld was (daarin onderscheiden geestesziekten zich mogelijk van lijfelijk lijden).
Omdat ik als journalist nooit toegang tot de wereld der gekken had gekregen, klampte ik me vast aan dat laatste beetje eergevoel. Observeer en registreer, nu je hier toch bent. Het werd een houvast, zij het miniem.
Diezelfde modus heb ik bij het schrijven gebruikt. Want terugkeren naar het duister was niet zonder gevaar. Het liefst had ik de periode afgesloten en nooit meer opengemaakt.
Ik wilde niet schrijven over 'mijn depressie' maar over het waanidee (excusez le mot) dat er een wereld van gekken en niet-gekken zou bestaan. Elk hoofd kan haperen, weet ik nu. Iedereen kan struikelen. Maar voor die tijd was ook ik als een 19de-eeuwse Britse koloniaal die zijn eerste Afrikaan ontmoet: nieuwsgierig, maar met meer dan gepaste afstand. Wat je niet kent, vertrouw je niet. Als je moeder, geliefde of beste vriend kampt met een geestesziekte, weet je beter. Maar ik vermoed dat er veel onwetende kolonialen onder ons zijn.
Onvermogen
Behept met een aanzienlijk gevoel voor dramatiek was ik van jongs af bang om op een dag mijn hoofd te verliezen. Maar mijn gektescenario was net even te frivool. Denk: samen met een Jack Nicholson tegen de gemene hoofdzuster rebelleren. Een dwangbuis als strijdkostuum en een diagnose als 'pseudologica fantastica', wat in mijn hoofd gelijk stond aan een vrolijke hoeveelheid verbeeldingskracht.
Het ging anders.
Depressies, psychoses, en angsten zijn geen onderwerpen die je terloops ter sprake brengt. Dat zijn scheidingen, tumoren en andere ziekten ook niet. Toch praten we daar gemakkelijker over. Test maar eens: 'Henk heeft kanker' of 'Henk hoort stemmen'. 'Henk is van zijn vrouw af' of 'Henk heeft een zelfmoordpoging gedaan'. Voelt u het verschil?
Toen ik depressief was heb ik een vol jaar niet kunnen werken. Toen ik terugkwam, zei een collega: lekker op vakantie geweest? Ik kende haar niet goed en de redactie is groot, maar het illustreert evenwel iets. Wordt iemand ziek, fysiek ziek, dan gaat er vrijwel onmiddellijk een redactiemail rond. Wat er gaande is, inclusief het adres voor eventuele steunende post. Verliest iemand zijn hoofd - ik ben uiteraard niet de enige Volkskrant-journalist die dit overkwam - dan blijft het verbluffend stil. Dat is geen onwil, maar onvermogen.
Ik denk niet dat mijn werkomgeving daarin een uitzondering vormt. Voor de meeste bazen is een mail met de tekst 'Marja komt voorlopig niet werken, ze is met een psychose opgenomen' ondenkbaar.
Niet dat mensen van niets wisten. Zeker op de krant. Het zijn tenslotte journalisten, nieuwtjes verspreiden zich sneller dan een virus. Ook waren de meeste reacties empathisch, vriendelijk en attent. Toch wrong er iets.
Mijn eerste weken terug op de redactie werd ik aan de lopende band apart genomen door mensen die mij hún verhaal wilden vertellen. Ze hadden zelf een depressie gehad of een burn-out of hun geliefde; meer dan eens hoorde ik een verhaal over een manisch-depressieve ouder of een kind dat de draad was kwijtgeraakt. Wie zelf zijn masker heeft verloren, is een veilig toehoorder.
Buitenspel
Je hoofd verliezen is je plek in de wereld verliezen. In de maanden voorafgaand aan mijn diagnose raakte mijn omgeving steeds meer uit het lood. Soms doolde ik door de stad en moest ik de aanvechting weerstaan om naast een verwaarloosde man op een bankje met een halve liter bier plaats te nemen. 'Ik ben als jij', wist ik namelijk. En dat bezorgde me een ongeëvenaard gevoel van schaamte. Met een brein in de paniekstand sta je buitenspel, terwijl de wereld van de Anderen doorraast als een glimmende Hollywoodfilm.
Het gevoel van argwaan en onzekerheid in de periode van herstel waren op zichzelf gekmakend. Hoe moest ik dat kapotte hoofd van weleer weer vertrouwen?
Ook voelde ik een missiedrang: eerlijk zijn over het gebeurde, maar ik was nog naakt en broos. Op de vraag hoe het nu ging, wilde ik me het liefst zo snel mogelijk uit de voeten maken. Het was een vraag als een mokerslag. Wat moest ik zeggen? Veel beter, ik ben niet meer bang voor de kleur blauw?
Tot een vriendin me wees op de mogelijkheid van de beleefdheidsfrase. Omdat je niet iedereen in je huiskamer hoeft uit te nodigen. Dat hielp.
Inmiddels kan ik zelfs terugkijken op die periode zonder onmiddellijk de vrees van de schaduw te voelen, die nog altijd - inmiddels op gepaste afstand - achter me aan sluipt. Ik sta weer aan de goede kant.
Ester Naomi Perquin, dichter en presentator van het radioprogramma Nooit Meer Slapen noemde mijn boek 'een roman over hoezeer je de weg kwijt kunt raken, maar ook over de veerkracht die daaronder ligt'. Ik hoop dat het klopt, want dat is precies zoals ik het leven zie.
Hoe ik mijn hoofd precies verloor, zal ik nooit weten. Waarom overkomt het de een wel en de ander niet? Is het een chemisch proces of een combinatie van gebeurtenissen? Ik heb de antwoorden niet kunnen vinden. Een tijdlang vond ik die vragen heel belangrijk, ik móést begrijpen wat er was gebeurd. Ook om de kans op een herhaling te verkleinen. Maar geen enkele minutieuze reconstructie van de voorafgaande tijd of wetenschappelijk traktaat over het brein bood een sluitende conclusie. Soms is het enige weten echt het niet-weten
Vers overwoekerd hoofd
Een arts legde het me ooit uit met een vergelijking van paden in je hoofd. Elk hoofd heeft zijn eigen denkroutes. De paden van niet-depressieve mensen zijn groen, die groene paden zijn keurig bewegwijzerd, betegeld misschien zelfs.
Je kunt ook verdwalen in een hoofd, alsof het een oerwoud is. Dat doe je als de paniekknop permanent wordt ingedrukt. Je wandelt kriskras rond en hakt met een kapmes nieuwe paden vrij, de rode paden. Ook als de depressie ten einde is, blijven die rode paden nog een tijdje bestaan in je hoofd. Ze moeten opnieuw overwoekeren en dat kost tijd.
Sinds een jaar durf ik te zeggen dat ik weer een vers overwoekerd hoofd heb.