Beschouwing

Lekker niksen is goed voor de mens? Sinds de pandemie weten we wel beter: eentonigheid heeft een verlammend effect

null Beeld Getty Images
Beeld Getty Images

Het heilige ‘niksen’ dat voor corona nog zo de hemel in werd geprezen, bleek het afgelopen jaar toch een beetje tegen te vallen. Dus rijst aan de vooravond van de weg terug naar normaal de vraag hoe het dan wél moet.

Wilma de Rek

Begin april ging Stefan van der Stigchel (1980), hoogleraar cognitieve psychologie aan de Universiteit Utrecht en auteur van diverse boeken over concentratie, met de trein naar Amsterdam. Hij dacht dat hij gek werd. Van vreugde, wel te verstaan. ‘Ik werd die ochtend anders wakker dan normaal’, zegt hij, nog hoorbaar nagenietend. ‘Energieker, vrolijker. Op de fiets naar het station. Fiets wegzetten in de stalling. En dan de reis zelf… ach, het was zo heerlijk.’

Wat voor leven heb je als het stallen van een fiets op het station het hoogtepunt van je week is? Gewoon: een lockdownleven, zoals iedereen. Een leven dat voor veel mensen voelt alsof het is vastgelopen in een zompig moeras, waar de laatste restjes licht en vrolijkheid worden gesmoord in een zwarte walm van lethargie. En dan heeft Van der Stigchel nog werk, net als al die mensen in het onderwijs, de maaltijdbezorging, het vuilnis- en rioleringswezen. En in de zorg natuurlijk.

Maar ook voor wie zijn baan níét is kwijtgeraakt, is het dagelijks leven ingrijpend veranderd, al was het maar omdat de vrijetijdssector voor iedereen al maanden op slot zit. ‘De samenleving snakt naar meer ruimte’, aldus demissionair premier Mark Rutte. ‘Naar een concreet begin van het einde. Op weg terug naar normaal.’ Oftewel: naar volle concertzalen, restaurants, terrassen, feestjes, voetbalstadions en theaters. Naar winkels waar je eindeloos kunt ronddolen. Naar dingen die open zijn in plaats van dicht.

Bore-out

‘Ik voel me een plant die te dor is om te leven en te nat om te branden’, twitterde actrice Georgina Verbaan half april; het was in elk geval weer eens een andere tekst dan dat ellendige ‘de rek is eruit’. Afgaand op wat je las en hoorde, waren we de afgelopen maanden massaal bevangen door een bore-out, het tegenovergestelde van de burn-out, die pre-corona, in het ‘normale’ tijdperk, druk bezig was volksziekte nummer 1 te worden.

Alleen bestaat de bore-out niet. Stefan van der Stigchel: ‘Het is zo’n term die weleens opduikt in bepaalde bladen, maar ik ken er geen wetenschappelijke literatuur over.’ Evenmin mag je van hem het overheersende gevoel van sloomheid en somberte in verband brengen met ‘sensore deprivatie’, een wél bestaande wetenschappelijke term, voor situaties waarin de hersenen te weinig of geen stimuli krijgen.

Van der Stigchel: ‘Sensore deprivatie is, laten we zeggen, wat je vogeltjes aandoet als je ze een blinddoekje voordoet. Bij mensen is sensore deprivatie voor zover ik weet nooit structureel onderzocht. Maar dat is zeker niet wat er nu aan de hand is.’

Wat dan wel? ‘In de psychologie spreken we over arousal: hoe wakker ben je, hoe alert? Je kunt heel goed geslapen hebben en toch niet echt alert zijn, niet ‘aan’ staan. Het is goed denkbaar dat veel mensen in deze lockdowntijd laag in hun arousal zitten.’

De oorzaak daarvan is mogelijk onderprikkeling, al is ook dat niet helemaal het goede woord: iedereen kon ook in de afgelopen maanden gewoon naar buiten en zich volop laten prikkelen door het gekwetter van overvliegend gevogelte of het getringel van de tram.

Van der Stigchel: ‘Het punt is dat een bepaald type prikkel ontbreekt. Prikkels die ervoor zorgen dat je gemotiveerd raakt, dat je inspiratie krijgt. Dat je bezig wordt gehouden. Het gaat hier meer om de inhoud van de prikkels dan om de prikkels zelf. Ook wie nog werkt, doet dat vaak in een andere omgeving dan normaal, namelijk thuis. Vroeger stapte je op de fiets, je kwam collega’s tegen, je ging geinend de vergadering in, even wandelen, je lunch halen. Nu breng je misschien net nog je kinderen naar school, maar daarna kom je terug op dezelfde plek als waar je al zat.’

null Beeld Benning & Gladkova
Beeld Benning & Gladkova

Eentonigheid

Dat die eentonigheid zo’n verlammend effect heeft komt, zegt Van der Stigchel, doordat het menselijk brein gek is op nieuwe informatie. ‘Vanaf het moment dat we worden geboren gaan we daarnaar op zoek. We zijn een lerend systeem, we moeten telkens nieuwe input krijgen om te kunnen leren, om plannen te kunnen maken, om vooruit te kunnen komen. Daarom zie je mensen bij de bushalte of in de rij van de supermarkt steeds naar hun telefoon grijpen: ze zoeken nieuws en nog liever nieuwtjes, via de sociale media. Die sociale component blijkt voor veel mensen, ook ouderen, ontzettend interessant te zijn.’

Toch kan die telefoon de prikkels van het echte leven niet compenseren. Van der Stigchel: ‘Ons systeem gaat pas echt ‘aan’ als je gaat bewegen, als al je zintuigen worden geprikkeld, als je nieuwe ideeën opdoet in nieuwe omgevingen. Prikkels moeten niet eentonig zijn. Daarom ervaar je een toneelstuk in een theater anders dan thuis via een scherm terwijl je op de bank ligt. Het theater is helemaal op beleving ingericht, op de ervaring van zenden en ontvangen. Net zoals een restaurant volledig is ingericht op de beleving van eten. Ik heb een leuke woonkamer hoor, maar als ik daar een driegangendiner presenteer, is het toch echt anders dan in een fijn restaurant.’

In het voorjaar van 2020, het eerste coronajaar, verschenen kort na elkaar drie boeken over niksen: Niksen De Dutch art of luieren van Olga Mecking (Kosmos), Niksen – Lang leve het lanterfanten van Maartje Willems en Lona Aalders (Spectrum) en De kunst van het nietsdoen van de Japanse monnik Yoshido Kenkō (Van Oorschot). Kenkō schreef zijn boek in de 14de eeuw en er bleek geen letter over nietsdoen in te staan, wat je zou kunnen beschouwen als het summum van geraffineerde oosterse wijsheid.

Lummelen

De belangrijkste boodschap van de andere twee – later kwam daar nog De macht van nietsdoen van Jenny Odell bij (Ten Have) – was dat we vaker moeten niksdoen, omdat niksdoen heel goed is voor de mens. Met die boodschap, opgeschreven toen de wereld nog nooit van covid-19 had gehoord, zou ik het als liefhebber van het horizontale leven een jaar eerder grondig eens zijn geweest. Voor de Volkskrant had ik me al een paar keer met veel plezier verdiept in de zegeningen van het lummelen, de laatste keer in februari 2019, en als er niet zoveel boeken over niksdoen waren verschenen had ik er zelf beslist eentje geschreven (zodra ik klaar was met druk doen).

Maar in de loop van corona begon het woord ‘niksdoen’ een naargeestige lading te krijgen. Bij steeds meer mensen om me heen maakte het aanvankelijke plezier in het kalme, kloosterachtige thuisleven plaats voor een schreeuwend verlangen naar drukte.

‘Als je iets gedaan wilt krijgen, vraag dan een druk iemand’, zei Benjamin Franklin al. Wie niets te doen heeft, doet steeds minder. Bovendien is de mens van nature geen eenzame monnik maar een groepsdier. Hoe vervelend andere mensen soms ook zijn, je hebt ze toch nodig, om je aan te ergeren, aan te spiegelen of aan op te trekken. De nabijheid van andere mensen zorgt ervoor dat je je best doet, letterlijk; dat je een ‘beste versie’ van jezelf laat zien. Zonder anderen zijgt het zelf ineen tot een smoezelig hoopje niks, verpakt in een mottige joggingbroek.

Nu Nederland de ‘weg terug naar normaal’ inzet, rijst de vraag wat normaal is als het gaat om niksdoen en drukdoen. Metselen we de dagen zodra het kan weer ouderwets dicht met gesjees van niks naar nergens, of houden we toch iets van de relatieve rust vast?

Het hangt er een beetje van af welk menstype je bent, zegt Van der Stigchel. Zelf hoort hij bij de extraverte types (‘tegen adhd aan’) die de drukte zullen omarmen als een oude, lang niet geziene vriend. ‘Als ik in augustus eindelijk weer op Lowlands in de Alpha sta, ga ik helemaal uit mijn dak. Maar er is ook een groep introverte mensen die de rust van de afgelopen maanden wél op prijs heeft gesteld. Die mensen lees en hoor je in de media wat minder, maar ze zijn er wel. Mensen die niet in groepen gedijen, tegen borrels opzien, bang zijn voor mensenmassa’s, angststoornissen hebben. Die floreren bij prikkelarme tijden als deze.’

Wat is slechter voor een mens: te veel of te weinig te doen hebben? Stefan van der Stigchel: ‘Goede vraag. Het saaie antwoord: ik denk dat het allebei niet goed is. Niets doen is vooral heerlijk na een periode van productiviteit, maar je bent pas productief na een periode van ontspanning. Uiteindelijk gaat het om de balans. Iedereen zit anders in elkaar, iedereen heeft een eigen ritme. Dat heeft dit afgelopen jaar wel laten zien. Met dat ritme moet je rekening houden bij het indelen van je dag. Mensen functioneren beter als ze daar invloed op hebben. Die vrijheid en flexibiliteit moeten we er straks zeker zien in te houden.’

‘Werkgerelateerde psychische stoornissen’

Toen ik in 2019 over het gelukzalige lummelen schreef, had de Volkskrant net een serie artikelen gewijd aan de ‘burn-outepidemie’. Het Leerboek Psychiatrie schaart burn-out (en overspannenheid) onder de ‘werkgerelateerde psychische stoornissen’, en hoewel de klachten die aan burn-out worden gelinkt ook kunnen ontstaan als van werk geen sprake is, begint de burn-out vaak wel met tijdsdruk. En die neemt al jaren toe.

Althans: het gevoel van tijdsdruk neemt toe. Met de feitelijke tijdsdruk voor de bevolking als geheel valt het volgens de koele cijfers best mee, blijkt uit het onlangs verschenen boek Waar blijft mijn tijd? Waarom we zoveel willen, moeten en kunnen van de Utrechtse hoogleraar sociologie Tanja van der Lippe (1963).

Een dag telt 24 uur, daarvan gaan er acht op aan slaap, houd je er zestien over. Daarvan besteden Nederlanders tussen de 18 en 65 jaar – de beroepsbevolking – er gemiddeld 7,5 aan betaald werk, huishouden, zorg en scholing. De vrije tijd van mensen in die leeftijdsgroep bedraagt 5,5 uur per dag, waarvan de helft naar media-activiteit gaat, zoals televisie en de telefoon. Aan sociale contacten wordt gemiddeld een uur besteed, aan persoonlijke verzorging – inclusief eten en drinken – ruim twee uur.

Ter vergelijking: honderd jaar geleden bedroeg de gemiddelde werkweek zestig uur, verdeeld over zes dagen, en hadden werknemers acht vakantiedagen per jaar. Ook huishoudelijk werk vroeg veel meer tijd dan nu. De was moest gekookt, kleding werd thuis gemaakt en/of versteld, voedsel zelf verbouwd. Maar het werk buiten de deur werd voornamelijk gedaan door mannen, het huishouden door vrouwen; de boel liep minder door elkaar dan nu.

‘Er is geen land ter wereld waar mensen feitelijk zo weinig druk zijn en zo veel vrije tijd hebben als Nederland’, zegt Van der Lippe in een collegezaaltje op het uitgestorven Science Park in Utrecht. Dat heeft grotendeels te maken met ons hoge percentage parttimebanen. Bijna 40 procent van de werkenden in Nederland werkte in 2019 in deeltijd, waar dat percentage in de Europese Unie als geheel rond de 17 ligt. Van der Lippe: ‘Toch heeft ruim de helft van de Nederlandse bevolking geregeld het gevoel te druk te zijn en voelen vier op de tien mensen zich opgejaagd.’

Een deel van de verklaring is dat gemiddelden inderdaad gemiddelden zijn. Niet iedereen is even druk. Van der Lippe: ‘Tijdsdruk is vooral een verdelingsvraagstuk. Het wordt over het algemeen meer ervaren door hoger- dan door lageropgeleiden. Druk zijn is een statussymbool, we halen er ons gevoel van eigenwaarde uit. Werk en vrijetijdsbesteding zijn bepalend geworden voor onze identiteit. Vroeger werd die rol vervuld door het geloof. Religie gaf structuur aan het bestaan, in tijdsbesteding – op zondag naar de kerk – en in contacten. Je geloof was belangrijk voor wie je was. Die plek is grotendeels ingenomen door het werk.’

null Beeld Benning & Gladkova
Beeld Benning & Gladkova

Huishoudelijk werk

Verder nemen in heel Europa vrouwen gemiddeld tweederde van het huishoudelijke werk voor hun rekening. ‘In het begin van de coronacrisis leek het er even op dat die verdeling gelijkwaardiger werd en dat mannen thuis meer gingen doen, maar de nieuwste onderzoeksresultaten laten zien dat er niks is veranderd.’

Wat volgens Van der Lippe meespeelt, is dat Nederlanders proberen alles tegelijk te doen. ‘Hier houden we graag alle ballen in de lucht. In Italiaanse gezinnen is vaak een oudere moeder aanwezig, die voor de kleinkinderen zorgt. In Zweden zijn de kinderen het huis uit zodra ze 18 zijn. Hier blijven de kinderen lang onderdeel van het gezinsleven. Alles loopt meer door elkaar, wat tot combinatieproblemen leidt.’

Daar komt bij dat we in de besteding van de vrije tijd opvallend ambitieus zijn. ‘We doen meer vrijwilligerswerk dan inwoners van andere landen, we sporten veel en we reizen – ook voor onze ontspanning – meer dan de Fransen en Duitsers; gemiddeld anderhalf uur per dag, althans voor de corona-epidemie.’

Van der Lippe beaamt dat vrije tijd het afgelopen jaar minder beslag op mensen zal hebben gelegd en dat de tijdsdruk voor een aantal mensen is afgenomen. Maar niet per se tot ieders tevredenheid. ‘Vooral voor jongeren is het gemis aan sociale contacten juist een stressfactor. Mijn studenten hadden daar meteen al veel moeite mee. Waarschijnlijk is vooral de ongelijkheid groter geworden. De mensen die vóór corona heel druk waren, zijn dat vermoedelijk gebleven, tenzij ze hun baan door corona zijn kwijtgeraakt; maar die mensen zaten echt niet allemaal van hun vrije tijd te genieten.’

Voor de vele thuiswerkers hangt de mate waarin ze deze coronatijd als ‘druk’ hebben ervaren, in belangrijke mate af van de vraag wat voor menstype ze zijn. Waar de psycholoog Van der Stigchel een onderscheid maakt tussen ‘extraverten’ en ‘introverten’, onderscheidt de socioloog Van der Lippe ‘segmenteerders’ en ‘integreerders’.

Integreerders en segmenteerders

Integreerders vinden het lekker als de verschillende rollen in hun leven door elkaar lopen. Ze zijn niet afwisselend moeder, geliefde, huisman of afdelingschef, maar altijd alles tegelijk. Deze mensen beantwoorden hun werkmail rustig om 11 uur ’s avonds of tijdens de vakantie en net zo gemakkelijk gaan ze onder werktijd naar de kapper of de sportschool. Segmenteerders houden werk en privé juist het liefst gescheiden, wat het afgelopen jaar nauwelijks mogelijk was.

Van der Lippe is zelf een segmenteerder. Daarmee hoort ze tot de groep voor wie deze coronatijd behoorlijk lastig was, want werk en privé liepen noodgedwongen voortdurend door elkaar. Het is overigens handig om niet alleen van jezelf te weten tot welke groep je behoort, maar ook van je huisgenoten of werknemers, benadrukt ze: ‘Als jij een integreerder bent en je partner een segmenteerder, dan begrijp je beter waarom hij of zij het zo vervelend vindt als jij op zondagmiddag gaat zitten werken. En werknemers die integreerders zijn kun je ’s avonds best mailen, maar bij segmenteerders moet je dat dus niet doen.’

Het belangrijkste punt in Van der Lippes boek is dat tijdsdruk niet zozeer een individueel als wel een maatschappelijk probleem is. ‘De omgeving legt normen op en stelt eisen. Als individu kun je je daaraan nauwelijks onttrekken.’

Dat besef moet zwaar meewegen als het gaat om de tijd na corona. ‘Eén crisis zet de wereld wat betreft tijdsdruk heus niet op zijn kop. Als we niks veranderen, klagen mensen binnen de kortste keren weer over drukte. Als we echt af willen van de ratracemaatschappij en bijvoorbeeld het thuiswerken erin willen houden, moeten we dat op maatschappelijk niveau organiseren. Corona heeft laten zien dat het kan: dat tijd anders besteed kan worden, dat je heus niet elke avond de deur uit hoeft. We weten nu dat je allerlei dingen wel degelijk anders kunt organiseren. Maar dat vereist institutionele ingrepen, op scholen, in bedrijven, in organisaties. In je uppie kom je nergens.’

De dip om drie uur in de middag

Uiteraard leden mensen ook onder lethargie en lusteloosheid toen het woord lockdown nog moest worden uitgevonden. Een van de zeven ondeugden uit de klassieke oudheid (door de Katholieke Kerk omgedoopt tot zeven hoofdzonden) heet acedia, dat je zou kunnen vertalen als luiheid, traagheid, stilstand, starheid. De eerste monniken getuigden al van intense gevoelens van verveling, die volgens de overlevering halverwege de middag het hevigst waren. Ook bij Sartre moet dat tijdstip het ontgelden. ‘Drie uur. Drie uur, dat is altijd net te vroeg of te laat voor de dingen die je wilt doen. Een raar moment van de middag. Vandaag is het niet om door te komen’. (De Walging, 1938). Overigens wordt die middagdip gewoon veroorzaakt door onze biologische klok en kun je haar het best te lijf gaan met een korte siësta, gevolgd door een lekker wandelingetje, waarna vanzelf de vrolijke vijf weer in de klok komt.

Boeken over niksen

Olga Mecking; Niksen – De Dutch art of luieren; Kosmos; 240 pagina’s; € 20,99

Maartje Willems en Lona Aalders; Niksen – Lang leve het lanterfanten; Spectrum; 160 pagina’s; € 15,99.

Yoshido Kenko; De kunst van het nietsdoen; Van Oorschot; 195 pagina’s; € 20,00.

Jenny Odell; De macht van nietsdoen; Ten Have; 240 pagina’s; € 17,50

Tanja van der Lippe; Waar blijft mijn tijd? Waarom we zoveel willen, moeten en kunnen; Prometheus; 256 pagina’s; € 20,99

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden