Je lichaam schenken aan de wetenschap, hoe gaat dat?
Je lichaam schenken aan de wetenschap: wie doet dat, waarom en wat gebeurt er dan? Journaliste Afke van der Toolen zocht het uit, nadat haar vader zijn stoffelijk overschot had gedoneerd aan het UMC Groningen.
Geen toespraakjes, geen bloemen, geen plechtige gang naar het graf. Een kort afscheid in het mortuarium van het verpleeghuis en dat was het. Ik ben nog een eindje achter hem aangereden op zijn gang naar het UMC Groningen - tot ik afsloeg naar de koffie en hij doorreed naar de formaline.
Eigenlijk wilde ik hem toen al verder achterna. Een kist die het graf inzakt of de oven ingaat is een slotakkoord, dit niet. Het was immers nog niet afgelopen, hij ging een tweede leven tegemoet ten dienste van de wetenschap. Daar wilde ik alles van weten. Wat er met hem zou gebeuren, met wie hij te maken zou krijgen, hoe ze met hem zouden omgaan. Elk stapje van de route die hij ging afleggen, tot het échte eind.
'Hij' was 'hij' niet meer, dat wist ik best. En toch was het 'm wel. Mijn vader. Een man die gek op auto's was, en zelfs wat rondjes had gedraaid op het circuit van Zandvoort. Die als ouwe vent nog in racehouding achter het stuur zat, rugleuning ver naar achteren, armen gestrekt. De rouwslee waarin hij nu werd weggebracht, een Cadillac, zou hij met grote instemming hebben begroet - alleen was hij liever zelf achter het stuur gekropen.
Onderwijsmateriaal
Tegen de chauffeur had ik dan ook gezegd dat hij maar flink gas moest geven. En zo reed mijn vader met een vaartje bij me vandaan. Op dat moment nog min of meer mens, straks onderwijsmateriaal.
De eerste cruciale stap had hij toen al gezet: om naar Groningen te mogen, moest hij door een keuring. Daarom is mijn eerste 'postume' ontmoeting die met begrafenisondernemer Hans Hulzebus.
Diens naam kende ik al jaren. 'Meteen Hulzebus bellen!!' stond prominent in mijn vaders 'Voor als ik er niet meer ben'-papieren. Zo graag wilde hij dat het goedkwam met de schenking van zijn lichaam.
Ik zoek Hulzebus op in zijn Groningse uitvaartcentrum. Het blijkt dat hij al 33 jaar gedoneerde lichamen naar het UMCG vervoert. 'En daarvoor deed mijn vader het', vertelt hij. Toch is het geen business as usual voor hem. 'De lichamen moeten binnen 24 uur bij Anatomie zijn, en daarom kan ik nabestaanden maar weinig tijd geven om afscheid te nemen. Daar voel ik me weleens ongemakkelijk bij, vooral als de dood onverwacht is. Dan komen wij, en is het poef, wég. Grote leegte.'
Vleeskeuring
En dan nog dat andere. Het bekijken van het lichaam. 'Dat is een naar stukje', zegt Hulzebus eerlijk. Van jongs af aan getraind om alles zo zacht en menselijk mogelijk te laten verlopen, moet hij de dierbare overledene ineens benaderen als gebruiksvoorwerp. 'We noemen het met een mooi woord schouwen, maar in feite is het een soort vleeskeuring.'
Mijn vader zelf was er zelf vrij nuchter over, hij noemde zijn dode lichaam altijd 'het pakketje'. Hulzebus somt op waaraan zo'n pakketje moet voldoen. Het mag geen ontbindingsverschijnselen vertonen en er mogen geen open wonden zijn - het balsemproces vereist dat de bloedbaan intact is. Verder mag het niet te lang zijn, omdat het in koeling en formalinetank moet passen, en niet te dik, omdat het anders moeilijk te hanteren en te conserveren is.
Gelukkig was mijn vader een klein en mager mannetje, en bij overlijden helemaal heel. Bovendien was hij na zijn dood razendsnel in de koeling van het verpleeghuis gezet. Mijn vader was dus go.
Bij Hulzebus zie ik de brancard terug waarop hij naar de openstaande achterklep van de Cadillac was gereden. En ook de rode sierdeken die de uitvaartondernemer speciaal voor lichaamsdonoren in huis heeft, en waaronder mijn vader de reis naar de onderwereld van Anatomie ondernam.
Vip-behandeling
Vier maanden later ben ik daar ook. Ik sta in de ruimte waarnaar hij per roestvrijstalen goederenlift is afgedaald. Hier hebben de uitvaartmannen hem uitgekleed en misschien nog wat verschoond, en ten slotte in de koeling gelegd. Daarmee was het pakketje veilig en wel bij de ontvanger.
Juridisch is die ontvanger de sectie Anatomie van het UMCG, met aan het hoofd neuroanatoom Janniko Georgiadis. In de praktijk is het hoofdpreparateur Klaas van Linschoten, want hij heeft de dagelijkse zorg over de lichamen.
Het allereerste wat met een binnengekomen lichaam gebeurt, is dat het een nummertje aan de teen geknoopt krijgt. Dat is niet zomaar een handeling, het lichaam wordt daarmee losgekoppeld van de persoon. Vanaf nu is het volstrekt anoniem, benadrukt Van Linschoten. Ook voor hemzelf is dit een cruciaal moment. 'Eerst is het een overledene, maar met dat nummertje strikken gaat de knop om. Dan is het werk.'
Een heel klein aantal lichamen krijgt daarna een vip-behandeling. Niet vanwege hun merites, het is maar waar op dat moment vraag naar is. Die lichamen gaan naar chirurgen die bijzondere operaties willen voorbereiden, hun vaardigheden moeten oefenen, of onderzoek doen naar bijvoorbeeld de beste manier om een kaakbot te vervangen. Dat vraagt om een aparte manier van conserveren, in een diepvriescel (fresh frozen), of balseming via de methode-Thiele, die de weefsels relatief soepel en levensecht houdt.
Balsemen
Veruit de meeste lichamen zijn bestemd voor de snijzaal, als lesmateriaal. Zij worden op de reguliere manier gebalsemd: via de lies gaat de formaline onder hoge druk de bloedbaan in en duwt in één moeite door het bloed eruit. Daarna volgt een jaar onderdompeling in conserveringsvloeistof.
Georgiadis en Van Linschoten nemen me mee naar de ruimte waar die lichamen zolang verblijven. Terwijl ze uitleg geven laat ik de aanblik op me inwerken. Langs de muren staan stellingkasten met tientallen roestvrijstalen containers. Van wat erin zit is niets te zien, maar de afmetingen roepen: mens.
Het creëert een onwerkelijke sfeer. Al die lichamen, vredig bij elkaar, ontkomen aan de klauwen van het bederf, bloedeloos en geheel onthaard maar waarschijnlijk nog best herkenbaar. Onherroepelijk moet ik aan mijn vader denken.
'Als ik het goed begrijp', zeg ik, 'is de kans heel groot dat mijn vader hier nu ligt.' Er zweeft me een vaag beeld voor ogen van zijn ondergedompelde lichaam, zijn verweerde gezicht, zijn nicotinebruine vingers die, nadat hij een hersenbloeding had gehad, alweer wisten hoe ze een sjekkie moesten draaien nog voor hij praatte of zelfs maar begrijpend uit zijn ogen keek.
Iets vaker vrouw dan man
Lichaamsdonoren komen uit alle lagen van de bevolking en zijn iets vaker vrouw dan man. Het zijn geen eenlingen; meestal hebben ze kinderen, een levenspartner, en andere sociale relaties. Bijna 80 procent is onkerkelijk. Cultureel antropologe Sophie Bolt onderzocht in 2009 de motivatie van lichaamsdonoren. Veruit de meesten noemen altruïstische motieven: het vooruitzicht postuum nut te hebben of de wens iets terug te doen voor de medische wetenschap. Een veel kleinere groep wil een uitvaart ontlopen; financiële overwegingen spelen daarbij zelden de hoofdrol.
Hoewel altruïsme dus de boventoon voert, concludeert Bolt niet dat lichaamsdonatie een compleet onzelfzuchtige daad is. 'Het biedt mensen de gelegenheid hun autonome persoonlijkheid uit te drukken, en betekenis te geven aan hun dood.'
Monnikenwerk
Het gezicht van Georgiadis verstrakt even. Ik begrijp meteen dat ik de grondwet van deze wereld heb overtreden.
'Op die manier praten wij hier niet', zegt hij beslist.
Op naar de definitieve omvorming van mens in materiaal. Klaas van Linschoten neemt me mee naar de prepareerruimte, waar stagiaire Ruurdje bezig is met een been dat ze al half opengewerkt heeft. Ernaast ligt een anatomische atlas, opengeslagen bij een voorbeeldafbeelding die veel kleurrijker is dan het echt.
Voor snijzaalpracticums worden nooit complete lichamen gebruikt. Benen, armen, rompen, hoofden, elk onderdeel heeft zijn eigen toekomst, nadat de preparateur de structurele geheimen ervan heeft blootgelegd. Van Linschoten demonstreert hoe een bloedvat millimeter voor millimeter uit het vetweefsel wordt bevrijd. Zijn ervaren handen werken vaardig en snel. Met een pincet tilt hij de opperhuid op, en daar duwt hij de botte punten van een prepareerschaar onder. Hij spreidt de punten, duwt het vetweefsel weg, en zo komt er telkens een nieuw stukje bloedvat vrij.
Echt priegelwerk, dit. Monnikenwerk, noemt Van Linschoten het zelf, maar dan wel van de verslavende soort. Stagiaire Ruurdje is het met hem eens. 'Je denkt wauw, ik ben al best ver, maar dan zie je wat eronder zit en dat wil je dan ook uit elkaar halen, maar dááronder zit dan ook weer wat...'
Kunst
Elke gedachte aan mijn vader is inmiddels ver weg. Hij is achtergebleven in die bewaarruimte. Hij vroeg zich ook helemaal niet af wat hem precies te wachten stond. Als zijn lichaam maar geaccepteerd werd, dan was het wat hem betreft klaar.
Van Linschoten loopt naar een andere prepareertafel, waarop een klein pakketje ligt. Hij slaat de in fenol gedrenkte doeken open, en er komt iets prachtigs tevoorschijn. Een extra secuur geprepareerde hand. Hij ligt op zijn rug, de vingers ontspannen gekromd, net als bij een levende hand in rust. Alles wat normaal onder de huid schuilgaat, is zichtbaar gemaakt. Het resultaat is een complexe, haarfijne architectuur waarin je zou kunnen verdwijnen, want inderdaad, onder elke structuurlaag doemt weer een nieuwe op.
Dit is bijna kunst. Ernaast staat de op maat gemaakte vitrinebox waarin hij educatief te kijk zal komen te staan. Van Linschoten zint alleen nog op een methode om de vingers wat meer te spreiden: 'Perspex klemmetjes misschien, die zal je in de vloeistof niet echt opmerken.' De finishing touch mag dit meesterwerkje niet bederven.
Vetweefsel
Als ik zeg dat de hand me vrij klein voorkomt, moet Van Linschoten even glimlachen. Dat komt doordat al het vetweefsel weg is, legt hij uit. 'Kijk maar', en met de vanzelfsprekendheid van iemand die volkomen vertrouwd is met zijn materiaal, vleit hij zijn eigen levende hand op het dode exemplaar. Even liggen ze lepeltje-lepeltje, twee handen die zich ter beschikking van de wetenschap hebben gesteld.
De eerste keer dat ik de snijzaal zie, is het er stil. Een grote, witte ruimte met roestvrijstalen tafels, waarop in groen plastic gewikkelde pakketten liggen te wachten op het practicum van de volgende dag. Het lijken lichaamsdelen maar dat zijn het niet. Niet meer. Ze zijn onthaard, chemisch behandeld, opengewerkt, omgevormd tot voorwerpen met maar één doel: hier, in deze ruimte, tot onderwijsmateriaal dienen.
De tweede keer tref ik een zaal vol witgejaste eerstejaarsstudenten aan. De sfeer is tegelijk gemoedelijk en geconcentreerd. Studenten staan in groepjes rond de tafels hun opdrachten te doen, docenten lopen van tafel naar tafel, geven aanwijzingen, beantwoorden vragen. Net een gewone studiedag, op de benen en knieën op de tafels na.
Voordat studenten hun snijzaaldebuut maken, krijgen ze altijd een introducerend praatje. Dan wordt verteld dat ze de preparaten met respect moeten behandelen. Dat het hoofd, als dat nog aan de romp vastzit, bij voorkeur bedekt blijft. En dat wie het eng vindt of niet lekker wordt, even rustig mag gaan zitten.
Deze eerstejaars zijn al wel wat gewend; dit is hun vijfde practicum. Studente Dianne vertelt dat ze voor haar debuut wel een slapeloze nacht had, bang dat ze het eng zou vinden. 'Maar dat viel mee. Nu is het zelfs mijn favoriete studieonderdeel, omdat je alles in het echt kan zien.' Medestudente Frederike vult aan: 'En je kan eindelijk je kennis toepassen.'
Het onderwerp vandaag is het kniegewricht. Het studiemateriaal varieert van losse botten en band-skelet-preparaten tot complete benen. Eigenlijk klopt de term 'snijzaalpracticum' niet, want er wordt niet gesneden. Wel geanalyseerd, aan elkaar gepast, gebogen, gestrekt.
Knop om
Het groepje van Dianne en Frederike moet spieren aanwijzen die een rol hebben bij bepaalde kniebewegingen. Het been, donker van de fenol en vreemd van textuur, doet nauwelijks nog aan zijn oorsprong denken. Maar de voet die er nog aanzit, met z'n tenen en nagels en gerimpelde voetzool, daarmee kan ik me wel direct identificeren.
Ik ben niet de enige. Een ander groepje, dat met net zo'n been werkt, heeft de voet met een doek bedekt. 'Het is niet zo'n fijn gezicht', verklaren ze daar. Een voet is duidelijk meer mens, meer persoon, dan een knie.
Dianne vertelt dat bij haar de knop gemakkelijk omgaat. 'Als je er steeds bij stilstaat dat het heeft geleefd, wordt het moeilijk om ermee om te gaan.' Frederike kijkt er wat anders tegenaan, zij heeft een keer de doek van een gezicht opgelicht 'om te kijken wat voor iemand dat nou was, die zich ter beschikking van de wetenschap heeft gesteld. Daar ben ik toch wel nieuwsgierig naar.'
Als anderen hun preparaten alweer inpakken, staat een van de studentes nog volkomen gefascineerd met het band-skelet-preparaat van een knie in haar handen. Ze laat het onophoudelijk buigen en strekken, met haar hele gezicht op 'cool!'.
Te veel aanbod
In de laatste twaalf jaar is het aantal lichaamsdonoren scherp toegenomen. Het aanbod overstijgt inmiddels de vraag. Op dit moment accepteren zes van de acht Nederlandse medische faculteiten geen nieuwe registraties meer, waaronder Groningen. Bij de overige twee, Leiden UMC en AMC, kunnen alleen mensen terecht die bij inschrijving jonger dan 70 cq. 80 jaar zijn. Bovendien maken mensen buiten de regio's van deze twee universiteiten geen kans. Landelijk staan naar schatting 20.000 mensen ingeschreven als lichaamsdonor.
Spelen
Op de vraag wat ze aan het doen is, antwoordt ze: 'Ik speel.' Ze wendt haar blik niet van de knie af. Buig-strek, buig-strek, ze kan er niet mee ophouden.
Maar ze moest er toch met respect mee omgaan? 'O, maar ik zou er niet mee gaan slingeren of zo.'
Nog steeds gaat ze door met dat buigen en strekken, als een kind dat gebiologeerd is door het een of andere speelgoedmechaniekje. Maar dat is ook precies wat die knie is. Een perfect mechaniek, ik zie het nu ook. De kruisbanden die de boel elastisch bij elkaar houden. De meniscus die met de beweging mee behulpzaam naar voren en naar achteren schuift, waardoor het continu een kussentje vormt tussen de gewrichtsoppervlakken.
Ineens is het me helemaal duidelijk. Ja, dit was een mens, maar nu even niet. Ja, er moet respect zijn, maar ook weer niet te veel, want dan schiet het zijn doel voorbij. Dit is precies waarom van een mens dit preparaat is gemaakt.
In een uithoek van de afdeling Anatomie staat, naast lintzaag, koeling, en een stellingkast met preparaten voor tandheelkunde, een kleine stapel langwerpige kisten van spaanplaat. Afmeting doodskist. Hierin wordt het verbruikte materiaal afgevoerd.
Een beetje mens
Ooit had het UMCG een eigen verbrandingsoven, maar tegenwoordig gaat alles naar Yarden Crematorium Groningen. En geloof het of niet, dezelfde Hulzebus die ooit het oorspronkelijke lichaam naar Anatomie bracht, haalt ook weer de resten ervan op. Niet met een of ander nondescript bestelbusje, maar weer met de rouwauto. 'De universiteit staat daarop', zegt hij, 'en ikzelf zou ook niet anders willen.'
Het is voor mij een totaal onverwachte wending: het lesmateriaal wordt uiteindelijk toch weer een beetje mens. Omdat ik ook daar het fijne van wil weten, ga ik bij het crematorium langs. Het blijkt een smaakvol gebouw midden in een parkachtig terrein, alles toegespitst op het bieden van een mooie uitvaartplechtigheidssfeer.
Mijn vader wilde geen uitvaartplechtigheid. Zijn gang naar de wetenschap was een ontsnapping aan die conventie. Voor als het pakketje niet zou worden geaccepteerd, liet hij duidelijke instructies na: 'Dan wil ik in alle stilte worden gecremeerd' - de woorden 'in alle stilte' nadrukkelijk onderstreept.
Ovenist Henk Westerhoff laat me de ovenruimte zien. Die doet imposant aan, met grote roodgelakte ovendeuren en daarboven een feniks die over alles zitting houdt. Het ruikt er licht naar gloeiende houtskool en een diepe brom verraadt dat een van de ovens in gebruik is.
100 stoffelijke overschotten neemt het UMC Groningen gemiddeld jaarlijks in ontvangst. Daarvan wordt 80 procent ingezet voor onderwijs: snijzaalpracticums voor studenten en vaardigheidstrainingen voor chirurgen in het Wenckebach Skills Centre van het UMCG. De overige 20 procent wordt gebruikt voor onderzoek. Bij het UMCG staan momenteel ongeveer 2.500 mensen geregistreerd als lichaamsdonor.
Geen familie
Die ochtend zijn er vier Anatomen binnengebracht, zoals de kisten met anatomie-overblijfselen hier heten. Deze worden met dezelfde egards behandeld als alle andere kisten, alleen gaat er geen vuurvast identificatieplaatje in de oven mee. In plaats daarvan wordt, om verwisseling te voorkomen, een houten blokje met het opschrift 'Anatomen' bij de asklep gelegd.
En natuurlijk is er nog een verschil: er is geen familie bij.
Toen hoofdpreparateur Klaas van Linschoten eens een tijdje inviel op het secretariaat, kwam hij voor het eerst in contact met de nabestaanden van zijn werkmateriaal. Zij wilden bijvoorbeeld weten wat er met de resten gebeurde, en of er een plek voor hen was om heen te gaan. Het bracht hem tot het initiatief voor een monumentje voor lichaamsdonoren, destijds een Nederlandse primeur.
Het staat op een intieme plek op het crematoriumterrein, afgeschermd door beplanting. Een abstract beeldhouwwerk uit ruwe natuursteen, met één gepolijst vlak waarop staat: '... en zij gaven hun lichaam ten behoeve van de medische wetenschap'. Er liggen bloemen, sommige nog vers. Hier komen veel nabestaanden naartoe.
Monument
Maar het monumentje staat er niet alleen voor hen. Eén keer per jaar is er een bijeenkomst van mensen die de donors niet eens hebben gekend. Althans, niet toen die nog leefden. Het zijn de medewerkers van Anatomie, van Hulzebus, en van het crematorium zelf. Ze houden een toespraakje, leggen een bloemstuk, drinken na afloop samen wat.
'Dat voelt gewoon goed', zegt Hulzebus daarover. 'De cirkel is rond, na het bijzondere traject dat zo'n persoon heeft afgelegd.'
En hoofd Anatomie Georgiadis, die niet wilde dat ik in de bewaarruimte over mijn vader begon, verklaart: 'Het is de dag waarop je je realiseert dat het mensen zijn.'
Toch is dit niet het eindpunt van de reis, niet voor de Anatomen en niet voor mij. Want de as wordt niet bij het monument verstrooid, maar op zee.
Een half jaar nadat mijn vader in de Cadillac was doorgereden naar de formaline terwijl ik afsloeg naar de koffie, loop ik langs de binnenhaven van Den Helder. Ik passeer afgemeerde zeilbootjes, een uitladend vissersschip, twee offshore-reuzen en nog veel meer. Een geweldig gezicht. Niet dat ikzelf zo gek op boten ben, maar mijn vader was dat wel. En daarom ik nu even ook. Voor het eerst in mijn zoektocht van de voorgaande maanden vind ik iets van hem terug, juist nu, helemaal op het eind.
Mooie uitvaart
De kade telt veel cafés, en ook dat past perfect. Zijn favoriete cafeetje was in Harlingen, bij de haven, en daarnaartoe gereden worden was een van zijn laatste pleziertjes. Het was een genot om hem dan daar aan de bar te zien opleven, gezellige praatjes aanknopend met jan en alleman, of hij ze nu kende of niet.
De 'Hendrik Karssen' had hij vast een heel charmant scheepje gevonden. Dat komt mooi uit, want waarschijnlijk zal het ooit zijn as naar zee brengen. Meestal vervoert het sportvissers, maar op gezette tijden vaart het uit voor Yarden en het bedrijf Aqua Omega, dat zee- en luchtverstrooiingen verzorgt. Drie keer per jaar zijn er collectieve uitstrooiingen zonder nabestaanden, en dan gaan ook de Anatomen mee.
We varen de haven uit bij windkracht 6. Het bloemstuk dat op de voorplecht ligt, moet maar even naar binnen. Wel gaat zoals altijd de vlag half-mast, en staan afgevaardigden van Yarden en Aqua Omega plechtig rechtop bij de askokers op het voordek. Een mooiere uitvaart zou ik niet voor mijn vader kunnen bedenken.
Tijd voor koffie
Op de plek van bestemming slaat de scheepsbel acht glazen: wisseling van de wacht. De eigenlijke uitstrooiing van de Anatomen is in een mum voorbij, hun as vervliegt over het water, wég. Daarna wordt het bloemstuk uitgeworpen en varen we zo goed en zo kwaad als het bij deze harde wind gaat een afscheidsrondje.
Op de terugweg biedt de man van Aqua Omega me een kruidenbittertje aan. Ik aarzel even, mijn maag een beetje opstandig vanwege de hoge golfslag. Maar ik doe het toch, ter ere van de beste uurtjes die ik met mijn vader doorbracht: op een paar tuinstoelen voor mijn boshut, een kruikje Berenburg tussen ons in, wij tweeën tegen de wereld met al haar kleingeestigheid.
Weer aan land loop ik over diezelfde kade, met rechts de zee en links de cafés. Het is klaar. Ik weet wat ik wilde weten, heb gedaan wat ik wilde doen. Op goed geluk kies ik een van de cafeetjes uit: tijd voor koffie. Nu echt.