ColumnCasper Albers
Ik weet niet wanneer de volgende verkiezingen zijn, maar ik hoop dat we dan beter met peilingen omgaan
Voorspellen is moeilijk, maar een voorspelling achteraf checken is makkelijk. Meteorologische modellen zijn hogere wetenschap, maar een dag later kijken of de voorspelde middagtemperatuur klopt kan met een blik op een thermometer. Door een tijdje dagelijks bij te houden hoeveel de weersvoorspelling ernaast zat, krijg je een indicatie van de foutmarge van het model.
Bij peilingen gaat dat een stuk lastiger. Je kunt niet tientallen verkiezingen afwachten om de foutmarge in te schatten. Als we naar de Peilingwijzer van 16 maart kijken, zien we dat bij tien partijen de uitslag binnen de foutmarge zit en bij zeven erbuiten. Bij de Peilingwijzer geldt dat er 95 procent kans is dat de echte score binnen de foutmarge valt. Een score van 10 van de 17 keer binnen de foutmarge is dan niet best.
Hebben de peilingen het dan slecht gedaan? Niet per se. D66 zat in de laatste week enorm in de lift en dat de partij van de 16de naar de 17de nog wat doorsteeg is dus niet zo verwonderlijk. Dat de Op1-redactie Kaag daags voor de verkiezingen een extra platform gaf, puur vanwege de peilingen, geeft een versterkend effect.
Een andere reden waarom het moeilijk is te zeggen dat de peilingen fout zaten, is dat peilingen een hypothetische vraag stellen. (Doorgaans niet zo hypothetisch als de peiling die liet zien dat de niet-bestaande Lijst Omtzigt 23 zetels zou halen, maar toch.) Peilingen stellen de vraag ‘Als er vandaag verkiezingen zouden zijn, hoe zou u dan stemmen?’ Omdat er ‘vandaag’ geen verkiezingen zijn, heb je als peiler altijd een slag om de arm bij een foute verkiezingsuitslag. Er zijn wel manieren om de kwaliteit van peilingen te duiden, maar die zijn veel complexer dan simpelweg de uitslag naast de voorspelling leggen.
Die foutmarges worden trouwens ook steevast verkeerd geïnterpreteerd. De eerste exitpoll gaf D66 27 zetels met een marge van 2. In de verkiezingsuitzending werd dit uitgelegd als dat de uitslag tussen de 25 en 29 zetels moest zitten. Dat is onjuist: volgens het rekenmodel gaat het in 19 van de 20 gevallen goed (en dan ook alleen als het model klopt), maar bijvoorbeeld 24 zetels was dus ook een mogelijkheid (en werd werkelijkheid).
Het is ook weinig zinnig om bij partijen die 1 zetel in de exitpoll krijgen te spreken over een foutmarge van twee. Een negatief aantal Kamerzetels zou een unicum zijn. Daarnaast hebben kleinere fracties kleinere foutmarges dan grotere fracties. Het narratief ‘de peiling kan er tot twee zetels naast zitten’ is niet een makkelijke manier om iets statistisch ingewikkelds te duiden, maar simpelweg onjuist.
Met de politieke chaos in Den Haag durf ik niet te voorspellen wanneer de volgende verkiezingen zijn, maar ik hoop wel dat de peilingen tegen die tijd genuanceerder gebruikt worden.
Casper Albers is hoogleraar statistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.