AchtergrondInvasie halsbandparkiet
Hoe de (gehate) halsbandparkiet zich over de wereld verspreidde
Bij alle zorgen over de daling van de vogelstand slaagt de halsbandparkiet er wel in wereldwijd op te rukken – lang niet tot ieders vreugde. Wat is het geheim van zijn geslaagde migratie? En hoe schadelijk is deze tropische vogel?
Jimi Hendrix vernieuwde niet alleen de muziekwereld, hij veranderde ook het Britse dierenrijk. Op een avond in 1968 liet hij onder invloed van drugs twee vogels los in Carnaby Street, destijds het hart van hip Londen. De bevrijde beestjes bleken bijzonder vruchtbaar en ontpopten zich als de Adam en Eva van een snel uitdijend nageslacht. Sindsdien wordt menig stadspark in het Verenigd Koninkrijk bevolkt – volgens menigeen geteisterd – door wolken krijsende halsbandparkieten.
Een intrigerend verhaal, jammer dat het niet klopt. Toch is het onder Britten kennelijk zo hardnekkig en wijdverbreid dat onderzoekers zich geroepen voelden de Hendrix-mythe in een serieuze studie te ontzenuwen. Eind vorig jaar verscheen hun wetenschappelijke demontage in het respectabele Journal of Zoology. Ze maakten tevens een einde aan de theorie dat parkieten waren ontsnapt van de set van The African Queen, een film uit 1951 met Humphrey Bogart en Katharine Hepburn, die deels is opgenomen in Engeland.
Ook zonder bijdrage van Jimi Hendrix of Katharine Hepburn is de expansie van de halsbandparkiet (Psittacula krameri) verbazingwekkend. Terwijl alom bezorgdheid heerst over de achteruitgang van de vogelstand, is dit dier bezig met een wereldwijde opmars. De gifgroene vogel met zijn rode snavel, oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Azië en Centraal-Afrika, heeft zijn intrede gedaan in zeker 35 landen op vijf continenten. Het is een van de succesvolste migranten ter wereld. In Nederland wordt hun aantal geschat op tussen de 15- en 20 duizend, met Den Haag, Amsterdam en Rotterdam als belangrijkste verblijfplaatsen.
Hoe zijn ze in Nederland en al die andere landen terechtgekomen? Wat is het geheim van hun succes? En hoe schadelijk zijn ze eigenlijk? Zijn andere soorten de dupe als deze tropische vogel zijn intrede doet?
Net als in Engeland ritselt het in Nederland van de speculaties over de introductie van de exotische herriemakers. Het was een Amsterdamse vogelliefhebber die in de jaren zeventig zijn volière op zolder openzette, omdat hij de luidruchtige beesten zat was. Of een onoplettende eigenaar in Den Haag die zijn parkieten per ongeluk liet ontsnappen. Bij elke vereniging van vogelvrienden gaan dergelijke verhalen rond, zegt de Leidse bioloog en parkietenkenner Roelant Jonker. ‘Maar er is niet één verhaal. De aanwezigheid van halsbandparkieten in Nederland is niet te herleiden tot één paartje, tot één incident.’
Toch laat Jonker de geschiedenis van de Nederlandse halsbandparkiet op één plaats beginnen: in Den Haag. Daar wordt in 1968 het eerste Nederlandse broedpaar ontdekt. Vijf jaar later signaleren vogelaars een broedend stelletje in Amsterdam. Sindsdien laten de vogels zich zien en horen in steden als Haarlem, Zwolle, Den Bosch, Leiden.
In de jaren zestig en zeventig piekte de handel in exotische vogels. Veel Nederlanders haalden een papegaai of parkiet in huis als tropisch gezelschap. Er zijn aardig wat papegaaien die praten, maar wat dat betreft, laat de halsbandparkiet het afweten – behalve gekrijs komt er weinig geluid uit. En hij is behoorlijk assertief, om niet te zeggen agressief. Waarschijnlijk is teleurstelling een reden dat destijds nogal wat vogels zijn vrijgelaten, zegt Jonker. ‘Ik kan me voorstellen dat mensen parkieten loslaten als ze erachter komen dat ze niet praten en wel bijten. Aan de vestiging van de halsbandparkiet in Nederland liggen meerdere ontsnappingen ten grondslag.’
De conclusie van Jonker, die bij de Leidse universiteit jarenlang onderzoek deed naar de halsbandparkiet, komt overeen met die van de onderzoekers in Groot-Brittannië: de verspreiding is te danken dan wel te wijten aan meestal opzettelijke vrijlatingen op verschillende plaatsen. Zo ontstonden ook de populaties in Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Portugal.
Tussen alle ontsnappingsverzinsels blijkt één anekdote te kloppen. Een directeur van de dierentuin in Brussel erkende dat hij in 1974 een veertigtal halsbandparkieten de vrijheid heeft gegeven. Hij hoopte zijn park aantrekkelijk te maken voor bezoekers door de vogels rond te laten vliegen. Ze zullen wel in de buurt blijven, dacht hij. Een misrekening. De dieren bleken de dierentuin niet nodig te hebben om te overleven en trokken weg.
Moderne duif
De parkiet doet het goed in de stad. Daar wordt niet gejaagd en is voldoende voedsel voorhanden; halsbandparkieten eten vruchten, zaden, noten, knoppen, bloesems. ‘In onze steden vinden ze een gedekte tafel’, zegt bioloog Diederik Strubbe, onderzoeker bij de Universiteit Gent. In de stad staan vaak grote bomen met holtes waarin de dieren een nest kunnen maken. Ook in landen van herkomst geeft de vogel de voorkeur aan de stad. ‘In India en Pakistan zijn veel streken met struikachtige vegetatie. Daar heeft de halsbandparkiet weinig aan.’
Dat de vogel nauwelijks voorkomt in bossen, heeft volgens Strubbe vermoedelijk te maken met competitie met andere soorten en de druk van roofdieren. Zijn vleugels lijken aangepast aan het manoeuvreren in half open terrein en minder geschikt voor bewegen in dichte begroeiing. Kortom, de stad is een ideale plek voor de halsbandparkiet. ‘Het is een echte stadsvogel. Een moderne duif.’
Maar hoe overleeft deze tropische wereldburger de Europese winters? Fysiologisch kan hij een vrij grote variatie in temperatuur aan, legt Strubbe uit. ‘Als hij maar genoeg te eten krijgt, houdt hij zich wel warm.‘ En hij is slim in het vinden van beschutte plekjes. Ter illustratie: in koude nachten zoeken halsbandparkieten warmte bij fabriekspijpen van het Duitse chemieconcern Bayer in Leverkusen. Dan gaan ze niet naar hun eigen slaapplaats, maar houden ze zich vast aan de koeltorens die warmte afgeven.
Nieuwe populaties blijven aanvankelijk vrij klein. Dat is een periode van selectie: de vogels die zich het beste aanpassen aan hun nieuwe omgeving, die snel leren hoe ze aan eten kunnen komen, hoe ze roofdieren moeten vermijden en hoe ze met de mens moeten omgaan, krijgen de overhand. Jonker: ‘Die aanpassingen nemen wat tijd in beslag. Als jonge dieren de juiste eigenschappen hebben, gaan populaties groeien.’
Uit onderzoek van Jonker, die honderden parkieten heeft geringd, blijkt dat de vogels redelijk honkvast zijn. Ze onderhouden contact met andere populaties, maar ze gaan niet al te ver uit de buurt. Dieren die in Leiden een ring om een poot hadden gekregen, werden later gesignaleerd in Den Haag, Gouda, Haarlem en Alphen aan de Rijn. Heel langzaam breiden ze hun habitat uit.
Eco-xenofobie
De halsbandparkiet heeft één grote handicap: zijn imago. Wat populariteit betreft kan hij niet in de schaduw staan van autochtone stadsgenoten als de mus, spreeuw of specht. Sterker, bij velen roept hij weerzin op. De exoot wordt verweten dat hij een aanslag pleegt op de biodiversiteit door inheemse vogels en andere dieren te verdrijven met zijn agressieve gedrag en geschreeuw. En ze vreten de oogst van fruittelers op.
Illustratief voor de aversie is de eigen-vogels-eerst-hartekreet van schrijver Auke Kok, die zichzelf twee jaar geleden pontificaal bombardeerde tot ‘parkieten-pvv’er’. Hij stoorde zich intens aan de ‘boosaardige beesten’ die de sfeer in een Amsterdams park verzieken met hun ‘demonisch gesnater’. ‘Ze horen hier niet, ze passen zich niet aan, ze verdringen inheemse soorten. Ze moeten terug naar hun eigen land’, brieste Kok in NRC. ‘De grenzen moeten dicht.’ Allemaal ironie natuurlijk, maar zijn irritatie leek oprecht.
Wilfred Reinhold van het platform Stop Invasieve Exoten klinkt over de telefoon minder opgewonden dan Kok in de krant, maar ook hij moet weinig hebben van de halsbandparkiet. Er zijn aanwijzingen dat dit dier schadelijk is voor bijvoorbeeld de boomklever, zegt hij. Deze vogel gebruikt dezelfde nestholtes als de halsbandparkiet. Dat geldt ook voor overwinterende vleermuizen. Als halsbandparkieten in het begin van het jaar een plek zoeken, jagen ze de vleermuizen eruit.
Zijn de verwijten terecht? Jonker zucht. ‘De eco-xenofobie zit er bij sommige natuurpuristen diep in. Ze hebben een hekel aan exoten omdat die het natuurlijk evenwicht zouden bedreigen. Maar de natuur verandert nu eenmaal. Natuur die af is bestaat niet.’
Veel verhalen over de schadelijkheid van de halsbandparkiet zijn terug te voeren op een studie uit de jaren tachtig, vertelt Strubbe. Een wetenschappelijk tijdschrift publiceerde toen bevindingen van een onderzoek op Mauritius. Daar zou het voortbestaan van de inheemse echoparkiet worden bedreigd door competitie met de invasieve halsbandparkiet.
‘Als je dat artikel goed leest’, zegt Strubbe, ‘dan zie je dat de echoparkiet een groot deel van zijn oorspronkelijke habitat is kwijtgeraakt. Het restant is gedegradeerd door overbegrazing, ratten en een uitheemse apensoort. Daar komt de competitie met de halsbandparkiet bovenop. Is die er dan de oorzaak van dat het slecht gaat met de echoparkiet? Nee, zijn aanwezigheid is hooguit een extra factor.’
De publicatie over Mauritius kreeg navolging. In de loop der jaren verschenen tal van artikelen over de kwalijke kanten van de halsbandparkiet. Ook Strubbe observeerde de expansiedrift van de exoot. Zo ontdekte hij dat boomklevers inderdaad uit Belgische parken worden weggepest. Parkieten pikken de holen in voordat boomklevers de kans krijgen te nestelen. Maar hij relativeert zijn eigen bevindingen: ‘De achteruitgang van populaties boomklevers zie je alleen in het handvol stadsparken waar veel parkieten zitten. Als je uitzoomt, zie je dat boomklevers ook voorkomen in bossen waar de halsbandparkiet niet leeft. Heel lokaal is er achteruitgang, op regionaal niveau is er geen afname.’
Ja, de halsbandparkiet kan zich gedragen als een potentaat. Geregeld zijn er schermutselingen met andere vogels. Minder weerbare vogels worden verjaagd uit parken of van voedselplanken in de tuin. Dat kan nare scènes opleveren. Toch blijkt uit alle onderzoeken dat de gevolgen van die ‘agressieve interacties’ meevallen, zegt Strubbe. ‘Als je breder kijkt, zie je dat ze geen effect hebben op de populaties van inheemse vogels.’
Groene terreur
Dat ook lokale effecten ingrijpend kunnen zijn, bewijst de opschudding die de parkieten veroorzaakten in de Spaanse stad Sevilla. Daar maakten ze korte metten met zeldzame vleermuizen die zich ophielden in boomholtes in het Maria Luisapark. Na de intocht van een legertje halsbandparkieten vonden bewoners steeds vaker dode en gehavende vleermuizen in het park. De populatie van de als ‘kwetsbaar’ te boek staande grote rosse vleermuis slonk dramatisch.
De ‘slachting’ in Sevilla bereikte zelfs de kolommen van The New York Times, die verslag deed van de ‘groen gevederde terreur’. Het stadsbestuur wil van de parkieten af, maar plannen om ze al schietend uit te roeien stuitten op verzet van vogelliefhebbers. ‘Ze hadden ze moeten vangen toen het nog ging om tientallen vogels’, zegt Strubbe. ‘Nu zitten er duizenden verspreid over de stad en is het moeilijk om van ze af te komen.’ De gemeente is inmiddels bezig met het vangen van de parkieten. Ze worden door een dierenarts gedood.
Ook in steden als Madrid, Málaga, Barcelona en Valencia groeien de parkietenpopulaties en klinkt de roep om er wat aan te doen. Volgens Jonker is in Spanje en andere Zuid-Europese landen een ‘heksenjacht’ aan de gang. ‘Vooral in die landen zijn nogal wat wetenschappers die alles wat exoot is willen afmaken.’
Jonker bestrijdt dat boomklevers, koolmezen, pimpelmezen, kauwen en spechten te lijden hebben van dominante parkieten. ‘In veel studies wordt ervan uitgegaan dat er om boomholtes moet worden gevochten. Maar dat is niet altijd waar. In veel parken is geen tekort aan nestgelegenheden. Als er wordt gevochten, gaat dat eerder om het verwerven van een plekje in de sociale hiërarchie van de halsbandparkieten dan om het verdrijven van andere soorten.’
Spechten maken elk jaar een nieuw nest, stelt Jonker, en ze broeden later dan de halsbandparkiet. Dus ze zitten elkaar niet in de weg. Bovendien zijn deze vogels met hun scherpe snavel prima in staat om zich te verweren. ‘Als een specht ruzie krijgt met een halsbandparkiet, dan wint de specht gewoon.’
Sommige vogels zouden het juist prettig vinden om in de buurt van halsbandparkieten te broeden, omdat ze roofdieren op afstand houden. De dichtheid van andere broedende vogels is vaak hoger op plekken met halsbandparkieten dan op plaatsen zonder. ‘Kleine meesjes broeden graag bij parkieten. Die slaan alarm als er gevaar dreigt’, zegt Jonker.
Appels en peren
Als de ecologische effecten meevallen, hoe zit het dan met de economische schade? Halsbandparkieten doen zich geregeld tegoed aan de oogst van fruittelers, vooral in gebieden rond steden. Ze eten appels, peren, kersen, perziken en meer. De schade die ze daarbij veroorzaken, wordt niet vergoed. Reinhold: ‘De overheid compenseert verliezen die ontstaan door inheemse vogels, niet de schade die exoten aanrichten. Telers zijn gewoon hun geld kwijt.’
Dat verklaart ook waarom het lastig is de omvang van de kostenpost te becijferen. Voor telers heeft het weinig zin een taxatie te maken als ze toch geen vergoeding krijgen. Een inventarisatie uit 2014 geeft aan dat de schade in Nederland zeer beperkt is, maar dat heeft de parkietenvrees bij telers allerminst weggenomen. Temeer daar de dieren zich weinig aantrekken van afschrikking met knallen of wapperende linten.
Zullen de aantallen parkieten in Nederland en andere Europese landen de komende jaren verder oplopen? Jonker verwacht geen dramatische toename. Populaties groeien niet snel. De helft van de jonge vogels sterft al in het eerste levensjaar. ‘In Den Haag en Amsterdam, waar ze allang zitten, zijn de populaties vrij groot, maar ze nemen een aantal jaren al niet meer in omvang toe. Alleen in steden als Leiden en Haarlem, waar ze wat later zijn gekomen, worden de dichtheden nog iets groter.’
Uitbreiding is vooral te verwachten in Oost-Europese landen, zegt Strubbe. Daar zijn nog grote gebieden zonder halsbandparkieten. Dat heeft te maken met de Koude Oorlog. In die periode was er relatief weinig handel tussen het Oostblok en de rest van de wereld, waardoor Oost-Europa gevrijwaard bleef van een invasie van exotische vogels. ‘Als de mensen ze daar weg willen houden, moeten ze snel ingrijpen zodra de eerste parkieten opduiken.’
De trek naar de stad
De stad lijkt een toevluchtsoord te worden voor papegaaien en parkieten die in hun oorspronkelijke leefgebied onder druk staan door ontbossing en jacht. De halsbandparkiet hoeft zich voorlopig geen zorgen te maken, maar voor tal van andere vogelsoorten biedt de stad een veiliger plek dan hun oorspronkelijk leefgebied.
Neem de grote alexanderparkiet, een zustersoort van de halsbandparkiet. Deze vogel uit Zuid- en Zuidoost-Azië vliegt nu ook rond in het Amsterdamse Vondelpark. In zijn oorspronkelijk leefgebied krimpen de populaties terwijl de aantallen in Amsterdam en andere steden toenemen.
Zeldzame soorten als de ara, de grijze roodstaartpapegaai en de amazonepapegaai doen het goed in Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse steden. Juist soorten die de pech hadden dat ze in hun natuurlijk leefgebied zijn weggeroofd, hebben het geluk om te ontsnappen in de stad, zegt Jonker. Daar hebben nakomelingen stabielere en grotere populaties dan soortgenoten in het oorspronkelijke habitat. ‘In potentie zou de stad soorten kunnen redden.’
Enkele jaren geleden werkte de Leidse bioloog mee aan een project ten behoeve van de goudparkiet, de knalgele nationale vogel van Brazilië. Het dier heeft te lijden van ontbossing en vangst voor illegale handel. Biologen lieten enkele exemplaren van deze soort vrij bij de stad Belem in het noorden van Brazilië. Met succes: inmiddels heeft zich een – nog kleine - populatie in deze stad gevestigd. ‘Vrijwel alle Zuid-Amerikaanse soorten kunnen in potentie in de stad overleven. Tientallen soorten doen dat al.’
De stad zal de komende decennia voor veel soorten – niet alleen voor vogels - een belangrijk leefgebied moeten vormen, stelt Strubbe. ‘Daar zou bij het ontwerpen van zich uitbreidende steden rekening mee moeten worden gehouden. Een belangrijke vraag wordt hoe wij onze steden kunnen inrichten voor zowel mens als natuur.’