ColumnIonica Smeets
Het is een illusie dat wetenschap buiten de oorlog kan blijven
Wiskundige Viktor Traski ontbrak begin deze maand bij de uitreiking van de János Arany Awards – en dat terwijl hij er één kreeg van de Hongaarse Academie van Wetenschappen voor zijn werk in de kansrekening en mathematische statistiek. De in Oekraïne geboren Traski was namelijk aan het front in Oost-Oekraïne, waar hij als soldaat vecht. Traski bedankte de academie in een filmpje waarbij je de explosies op de achtergrond kon horen.
Ook hoogleraar Fedir Shandor vecht daar aan het front. Een foto waarop hij college geeft vanuit de loopgraven ging de afgelopen week rond over internet, met allerlei grapjes over hoe docenten in andere landen te snel klagen en hoe Shandors studenten vast altijd op tijd hun opdrachten inleveren. Daar staat hij dan als soldaat, de man die vorig jaar nog onderzoek publiceerde naar hoe je Oekraïense studenten maatschappelijk werk het beste kunt trainen in interculturele tolerantie. Ruim twee maanden zat hij nu in het leger en hij had nog geen college gemist.
Ik besef dat zijn foto en het bijbehorende verhaal ongetwijfeld ook propaganda zijn, maar zo’n socioloog die met een geweer over zijn schouder stug twee keer per week college blijft geven vanaf zijn telefoon, het ontroert me. Net als de wiskundige Traski die zo lijkt op de wiskundigen die ik ken, hij ziet eruit als iemand die tijdens een conferentiediner nog even snel een formule op een servetje uitwerkt en niet als iemand die aan het front staat.
Het is een illusie dat wetenschap buiten de oorlog kan blijven. Ik vraag me af hoeveel wetenschappelijk werk er gebruikt wordt in deze oorlog. Worden er evidencebased methoden ingezet voor de logistiek van het leger, voor het verspreiden van misinformatie of voor het martelen van vijanden? Waarschijnlijk wel. Wat voor wetenschappelijke ideeën worden er nog meer gebruikt – en misschien wel op een heel andere manier dan hun bedenkers voor ogen hadden?
Een berucht voorbeeld van hoe onschuldig lijkend onderzoek tot iets vreselijks kan leiden, is het werk van bioloog Arthur Galston. Hij promoveerde in 1943 op methoden om sojabloemen sneller te laten bloeien (om zo eerder te kunnen oogsten). Galston experimenteerde met 2,3,5-trijoodbenzoëzuur dat de bloei inderdaad versnelde, maar hij ontdekte ook dat bij een te hoge dosis de plant al zijn bladeren verloor. Zijn ontdekking vormde de basis voor Agent Orange, dat in de jaren zestig tijdens de Vietnamoorlog werd gebruikt om grote stukken jungle kaal te maken en akkers te verwoesten. Met vreselijke gevolgen voor de mensen die daar woonden en de natuur.
Galston voelde zich verantwoordelijk voor wat er met zijn werk gebeurde en lobbyde zowel bij collega’s als de regering ervoor dat het gebruik van Agent Orange moest stoppen. Hij voerde net zo lang actie totdat Nixon in 1971 het middel verbood.
Rond die tijd schreef Galston dat hij vroeger had gedacht dat je betrokkenheid bij desastreuze maatschappelijke gevolgen van wetenschap kon vermijden, domweg door niet aan projecten te werken die slechte doelen zouden kunnen hebben. Maar zijn eigen geschiedenis deed hem van gedachten veranderen: ‘Ik heb geleerd dat de dingen niet zo eenvoudig zijn en dat elke wetenschappelijke ontdekking onder een bepaalde maatschappelijke druk kan worden misbruikt of verdraaid.’