Wild idee
Gaat een steenoud sterrenbeeldverhaal helemaal terug naar de prehistorie?
De wetenschap barst van wilde ideeën die nog onbewezen zijn. Maar hoe overtuigend zijn ze? Deze week: een oeroud sterrenbeeldverhaal overleefde talloze volksverhuizingen.
Wat is het idee?
Dat is wel héél toevallig. Meer dan een oceaan zijn ze uit elkaar verwijderd en toch vertellen de oorspronkelijke indianenvolkeren in Amerika al sinds mensenheugenis hetzelfde verhaal dat de oude Grieken ook al hadden opgeschreven. Het gaat ongeveer zo: een groepje jagers treft een legendarisch dier, dat ze met speren of pijlen fataal verwonden. Het beest bereikt de hemel als het sterrenbeeld – jawel – De Grote Beer.
Hier is iets speciaals aan de hand, stelt onderzoeker Julien d’Huy van de Universiteit van Parijs in een recente theorie. Waar antropologen eerder dachten dat hetzelfde soort mythen wereldwijd vanzelf ontstaan omdat mensen vroeger nu eenmaal geïnspireerd raakten door de wereld waarin ze leven, vol dierenjacht en sterrenhemels, stelt d’Huy in Scientific American iets anders voor. Het is allemaal één verhaal dat ooit in de prehistorie begon en samen met de eerste rondtrekkende mensen in de hele wereld terechtkwam.
Wat is er zo wild aan?
Toe maar. Als d’Huy gelijk heeft, hebben we hier te maken met de oudst bekende vertelling van de mensheid. Volgens zijn eigen voorstel, gepubliceerd in het Franse Cahiers de l’AARS, ontstond de mythe minstens vijftienduizend jaar geleden. Dat is midden in de steentijd: het zou dan nog ruim tienduizend jaar duren voordat de Grieken het verhaal op potten en papier gingen vastleggen. De kosmische jachtmythe, zoals d’Huy hem noemt, was met gemak dé hit van de steentijd en later.
Waarom zou het kunnen kloppen?
Als een verhaal lang genoeg wordt doorverteld, ontstaan er verschillende versies: in plaats van een beer, een hert, bijvoorbeeld. Precies zo’n doorvertelpatroon denkt d’Huy te hebben gevonden. En wel een dat overeenkomt met de grote trekroutes van historische volkeren en hun afstamming. Dat stelt d’Huy op basis van een digitale reconstructie van de verschillende mytheversies in stamboomvorm, die goeddeels overeenkomt met de stamboom van menselijke volkeren wereldwijd.
Peter Dekker van de Vrije Universiteit Brussel werkt zelf geregeld aan zulke stambomen en vindt dat d’Huy zijn reconstructie in grote lijnen volgens de regels der kunst heeft uitgevoerd.
Wat spreekt de theorie tegen?
Maar de stamboom is ook verraderlijk, zegt Dekker. Het computerprogramma dat d’Huy gebruikt, maakt overal een stamboom van. ‘Als je de weersvoorspellingen voor komende week erin stopt, komt er een boom uit.’
En daar zit een probleem, zegt hoogleraar antropologie Jamie Tehrani van Durham University, die zelf de oorsprong van volkssprookjes onderzoekt. ‘Het computerprogramma maakt geen onderscheid tussen een verhaal dat pas twintig jaar geleden is ontstaan of een van twintig eeuwen geleden. Daarvoor moet je meer analyses doen en die ontbreken.’
Tehrani denkt zelfs dat d’Huy verkeerd om werkt: een verhaal uitkiezen en vervolgens proberen te bewijzen hoe oud het is, vindt hij riskant. ‘Wij analyseerden zelf honderden Europese sprookjes naast elkaar. Dan zie je welke de meeste kans maken, statistisch gezien, en dan vallen er echt veel af. Uiteindelijk bleef er maar één verhaal over dat hoogstwaarschijnlijk zesduizend jaar oud is: dat van de smid en de duivel.’
‘Ik bied geen absolute zekerheden’, schrijft d’Huy in een uitgebreide e-mail over zijn werk, dat hij zo uitgebreid mogelijk zegt te onderbouwen. Maar hij kent ook de critici: ‘Het zal nooit mogelijk zijn om iedereen te overtuigen.’