ColumnCasper Albers
Een peperdure Rembrandt naar Amsterdam, afvalwater dumpen in Drenthe
Afgelopen week was bij de NPO de vierdelige documentaire Reference Man te zien. Presentatrice Sophie Frankenmolen liet zien dat in tal van situaties, zoals het testen van de veiligheid van auto’s en medische onderzoeken, uitgegaan wordt van een standaardpersoon. Doorgaans een witte man van zo’n 1,75 meter en circa 80 kilo. En dat is niet zonder gevolgen voor mensen die niet aan die norm voldoen.
Als je enkele selecties maakt, bijvoorbeeld ‘mannen’ en ‘ongeveer 1,75 meter’ lijkt het op het eerste gezicht dat die standaardpersoon nog steeds best een flink deel van de bevolking representeert, maar dat valt tegen: als je op drie aspecten de bevolking in tweeën deelt, heb je al acht combinaties. Zo’n standaardpersoon zou dan mogelijk slechts 12,5 procent van de bevolking vertegenwoordigen.
Doordat we steeds dezelfde standaardpersoon gebruiken, zijn het steeds dezelfden die hier van profiteren en ook dezelfden die er de meeste last van hebben. Dat de een geluk en de ander pech heeft is het probleem niet, dat geluk en pech niet rouleren over ons allen maar steeds op dezelfde plek landen wel. Het is alsof de postcodeloterij elke keer op postcode 1234AB valt.
De oplossing is simpel: neem niet elke keer dezelfde standaardpersoon, maar varieer. Waar het kan, kun je ook met meerdere standaardpersonen tegelijk werken: zo worden koopkrachtplaatjes na Prinsjesdag steevast doorgerekend voor een groot aantal ‘standaardhuishoudens’.
Het gaat mis doordat er vaak keuzes worden gemaakt zonder de context in de gaten te houden. Zou je elf voetballiefhebbers een suggestie laten doen voor een speler voor het Nederlands elftal, dan kun je zomaar met een team met acht spitsen opgezadeld zitten. Het is dus niet voor niks dat we elftallen niet op deze manier samenstellen: daar is expliciet ook voor het team en variatie in vaardigheden gekozen.
Maar bij veel belangrijkere keuzes pakken we het wel zo aan. Als ergens in Nederland iets moois moet worden gebouwd, kiezen we daar de Randstad voor uit, en de vervelende dingen doen we ‘in de regio’. Bij een individuele keuze best verdedigbaar: bijna de helft van ons woont in dat geconcentreerde gebied, dus zijn er veel mensen die profijt hebben van dat moois in Utrecht of Amsterdam. Maar als keer op keer die keuze gemaakt wordt, gaat het fout.
Aardbevingsprovincie Groningen moet het kinderhartchirurgiecentrum sluiten. De NAM gaat na Twente nu Drenthe gebruiken om afvalwater te dumpen. Zeeland kreeg toch geen marinierskazerne.
Tegelijkertijd komt de nieuwe peperdure Rembrandt in Amsterdam te hangen. De Randstad profiteert bovengemiddeld veel van het Nationaal Groeifonds. Van alle aardgasbaten is bijna 90 procent (!) in de Randstad geïnvesteerd. Doordat bij elke keuze geen rekening wordt gehouden met die context, treedt massale scheefgroei op.
Dit patroon zien we niet alleen bij individuen en regio’s, maar ook bij generaties. Jongeren worden met de gevolgen van de klimaatcrisis opgezadeld. Jongeren moesten de grootste offers brengen in de coronapandemie. En jongeren worden opgescheept met de rekening van Rutte IV.
Dit patroon is alleen te doorbreken als beleidsmakers het grotere plaatje willen zien. Het is onoverkomelijk – en geen probleem – dat bij maatregelen de ene groep meer profiteert dan de andere. Zolang bij een volgende maatregel maar een ander aan de beurt is. Laten we hopen dat Rutte IV zijn motto ‘Omzien naar elkaar’ niet (weer) interpreteert als ‘Omzien naar de standaardpersoon’.
Casper Albers is hoogleraar statistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.