Dichters horen andere woorden
Zoals een botanist kan zwijmelen over een bloempje dat de alledaagse wandelaar niet eens opmerkt, zo vlammen de hersens van dichters op bij woorden die de doorsnee taalgebruiker onberoerd laten....
Afgelopen december onderwierp psycholinguïst Baayen samen met collega's vijftien gerenommeerde dichters aan dezelfde woordjesexperimenten die ze al eerder toepasten op gewone proefpersonen, aan het Max Planck Instituut in Nijmegen.
Over de uitkomsten van dit onderzoek is Baayen licht euforisch; dichters blijken compleet anders te reageren op zijn kannonade van beeldschermwoordjes dan mensen zonder dichtersbloed. De resultaten presenteert hij vandaag, in cultureel centrum Lux in Nijmegen. Daar staat vanaf 15.00 uur Poëzie in het lab op het programma, onder de vlag van de jaarlijks terugkerende literaire Confrontaties. Van de vijftien onderzochte dichters komen Rutger Kopland, Elly de Waard, Hagar Peeters, Lucas Hüsgen, Marc Kregting, Mark Boog, Tsead Bruinja, Piet Gerbrandy en Maria Barnas gedichten voordragen. Ze treden met elkaar in discussie en bespreken de betekenis van wetenschappelijk onderzoek voor de poëzie.
Baayen heeft de dichters aan drie woordjes-tests onderworpen. Twee waarbij ze zo snel mogelijk moesten beslissen of op beeldscherm langsflitsende woorden bestaand Nederlands zijn, en eentje waarbij ze moesten zeggen of twee aan twee gepresenteerde woorden verwantschap vertonen.
Uit zijn metingen bleek in december al dat de dichters op deze test per definitie trager reageren dan gewone stervelingen. Gemiddeld 150 milliseconde trager, zo blijkt nu, wat een slok op een borrel betekent bij reactietijden die ruim onder of rond de seconde schommelen. 'Je kunt hen wel dwingen sneller te reageren: maar dan onderdruk je datgene wat de dichter tot dichter maakt, en dan heb je niks aan je resultaten', zegt Baayen.
Hij was benieuwd wat er in die breinen zoal gebeurde tijdens de langere bedenktijd. Het opvallendst was de reactie van dichter Benno Barnard. Als afweging bij woordkoppels als 'sap-soep' meldde Barnard: 'Vermoedelijk zijn die twee woorden Indo-Europese cognaten (bloedverwanten, red.); dan zijn ze wel degelijk verwant.
Gewone proefpersonen zijn makkelijk in war te maken; onjuiste betekenis-associaties zoals 'branding-vuur' leiden hen af, en bij woorden die op elkaar rijmen, zien ze verwante betekenissen die er niet zijn. Dichters laten zich daarentegen door volgorde, bedrieglijke verwantschap of rijm niet van de wijs brengen.
Baayen: 'Dichters hebben geen boodschap aan standaardassociaties, maar beoordelen elk woord zorgvuldig op de eigen merites. Dit is misschien wel de essentie van het vakmanschap van een modern dichter, voor zover dat is af te meten aan een eenvoudig experiment met woordjes.'