De mens vernietigt niet alleen soorten, maar creëert ook
Mensen vernietigen niet alleen soorten, ze creëren ze ook. Hoe erg is uitsterven, als er net zo veel nieuwe planten en dieren bijkomen?
Zelfs in de winter is het in veel Noord-Europese steden nog best goed vol te houden. Steden houden veel warmte vast, en als het toch te koud wordt, dan is er altijd wel een gat of nis te vinden waar met een beetje geluk wat warmte uit de huizen doorheen blaast. Voedsel is er bovendien continu in overvloed. Waarom zou je in vredesnaam nog die hele tocht naar het zuiden maken, moet de stadsmerel hebben gedacht. In tegenstelling tot zijn plattelandscollega's blijft de urbane merel daarom het liefst het hele jaar in ons land.
En het trekgedrag is niet het enige verschil. De snavel van de stadsvogel is breder, hij fluit een hogere toon om boven het geluid van het verkeer uit te komen en heeft een minder schuwe persoonlijkheid ontwikkeld. En als klap op de vuurpijl ontdekten Duitse onderzoekers van het Max Planck-Instituut in München dat het nachtlicht de stadsmerels vroeger geslachtsrijp maakt. Hun testosterongehalte stijgt sneller en de ballen, die bij vogels in het lichaam zitten, volgroeien eerderin het jaar.
Evolutie in actie
'Dit is evolutie in actie. De stads- en de dorpsmerel zijn op weg om verschillende soorten te worden', zegt Menno Schilthuizen, onderzoeker bij Naturalis in Leiden en schrijver van het boek Darwin Comes to Town, dat volgend jaar uitkomt. Vooral de laatste verandering, de vervroegde rijping, is belangrijk. 'Willen soorten van elkaar scheiden, dan moet er zo weinig mogelijk uitwisseling van genen plaatsvinden. Als ze zich op verschillende momenten voortplanten, is de kans daarop minder, en zijn het sneller twee afzonderlijke soorten.'
Het voorbeeld van de merel gaat in tegen het klassieke verhaal van de mens als grote vernietiger der soorten. Dat verhaal is natuurlijk waar: door land- en stedenbouw, bejaging en fragmentatie van leefgebieden zijn er sinds het jaar 1500 minstens achthonderd soorten uitgestorven, maar waarschijnlijk veel meer. Dat aantal ligt zoveel hoger dan gemiddeld over de afgelopen miljoenen jaren dat wetenschappers waarschuwen dat we in de zesde grote uitsterfgolf zitten. Om de ernst daarvan aan te geven: de laatste was 66 miljoen jaar geleden, toen een meteoriet neerkwam op wat nu Mexico is en alle dinosauriërs de das omdeed.
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Zelf op jacht naar nieuwe soorten?
De stad houdt zoveel warmte vast dat het in het centrum tot wel 10 graden warmer kan zijn dan in weilanden buiten de stad. Wat doet dat met de huiskleur van slakken, vraagt Menno Schilthuizen van Naturalis zich af. Hij verwacht dat onder warmere omstandigheden de huisjes lichter getint zijn, waardoor ze minder warmte opnemen. Om dit idee te toetsen, vraagt hij Nederlandse burgers te hulp. Begin 2017 lanceert hij een app waarmee foto’s van slakken naar hem kunnen worden gestuurd, zodat hij kan onderzoeken of stadsslakken inderdaad verschillen van die op het platteland.
Maar het is niet het enige verhaal. De veranderingen die de mens op deze planeet veroorzaakt, laten ook allerlei nieuwe eigenschappen ontstaan bij dieren en planten. De mens is niet alleen een soortendestructor, maar ook een soortenmaker, zo onderkennen wetenschappers langzamerhand. In een recente overzichtspaper inde Proceedings of the Royal Society B identificeren een Deense en een Australische onderzoeker vier manieren waarop de mens dit doet. En tegelijkertijd werpen ze de controversiële vraag op: stel dat we evenveel soorten maken als we laten uitsterven, hoeven we ons dan niet zo schuldig te voelen?
Een van de manieren waarop de mens soorten maakt, is door het creëren van nieuwe ecosystemen, waarvan de stad er een is. Niet alleen de merel heeft er een nieuw evolutionair pad gekozen, maar ook de mug. Zo leeft in de gangenstelsels van de Londense metro de Culex pipiens molestus, een steekmug die in tegenstelling tot zijn bovengrondse neef niet in winterslaap gaat en geen bloed nodig heeft om eitjes te leggen. Bijzonder is dat deze metromuggen nauwelijks nog kunnen paren met muggen die de openlucht prefereren, en dat is binnen de biologie het belangrijkste criterium om van afzonderlijke soorten te spreken.
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Verplaatsing: De morgenster
Zowel de bleke als de paarse morgenster vond begin vorige eeuw zijn weg van Europa naar Amerika. Daar hybridiseerden de twee planten tot de remarkable goatsbeard, een nieuwe soort zonder Nederlandse naam die in de staten Washington en Idaho voet aan de grond kreeg. Opvallend is dat de twee oorspronkelijke planten in Europa ook samenleven, maar dat hybrides hier niet worden waargenomen. Waarschijnlijk lag er in de VS een niche open die in Europa al bezet was of niet bestond.
Maar steden zijn niet het enige nieuwe ecosysteem dat mensen maken. In Midden-Amerika heeft de mens sinds de vorige eeuw zoveel regenwoud omgehakt dat de woonplaats van de zogenaamde reuzenjuffer versplinterd is geraakt. Het insect was tot dusver altijd beschouwd als één soort, maar een recente genetische analyse laat zien dat de fragmentatie geleid heeft tot aanzienlijke verschillen tussen de populaties. Zoveel dat Amerikaanse en Duitse wetenschappers geen bewijs konden vinden voor het uitwisselen van genen, en om die reden stellen ze voor die vanaf nu als verschillende soorten te zien.
Ook draagt het verslepen van planten en dieren over de wereld bij tot de aanwas van nieuwe soorten. Millennialang konden soorten in uithoeken van de wereld in alle rust evolueren, totdat Christoffel Columbus in 1492 besloot om eens naar de andere kant van de wereld te varen. Die reis was niet alleen het begin van de mondialisering, maar ook van de grote homogenisering, zoals biologen het noemen: planten en dieren die eerst alleen op bepaalde plekken voorkwamen, werden opeens over de hele wereld verspreid. 'Dat pakte vaak slecht uit: agressieve exoten verdrongen zeldzame soorten, vooral op eilanden. Dat ging om de rat en de geit, maar ook om planten als de Perzische berenklauw', zegt Schilthuizen.
Maar er ontstonden ook nieuwe kansen. De Britse bioloog Chris Thomas van de Universiteit van York berekende dat al dat gesleep Europa de afgelopen drie eeuwen meer nieuwe plantensoorten heeft opgeleverd dan er door uitsterven verloren zijn gegaan. Die nieuwe soorten zijn vooral het gevolg van hybridisaties tussen ongerelateerde planten. In tegenstelling tot dieren malen planten niet zo om soortgrenzen; hun dna is erg flexibel. Daardoor kan er ook uit een sekspartij tussen onverwanten een volwaardig nieuwe plant verrijzen.
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Nieuwe ecosystemen: De stippelmot
Het is een harde les geweest voor de mot. Massaal vlogen de diertjes zich te pletter tegen elke brandende lamp, door hun erfelijke gewoonte om op fel licht af te komen. Maar niet lang meer, denken onderzoekers van de Universiteit van Basel. Zij verzamelden ruim duizend motten van het platteland en uit de stad, en ontdekten dat de urbane mot zich veel minder aangetrokken voelt tot het licht dan zijn rurale tegenhanger: zo lijkt een nieuwe soort te ontstaan.
Nieuwe dieren
De aanwezigheid van nieuwe planten leidt ook weer tot de evolutie van nieuwe dieren. Dat overkwam een type boorvlieg, een op fruitvliegen lijkend insect, dat vruchten eet. Toen er een nieuwe kamperfoeliesoort aan land kwam in de Verenigde Staten, kruisten twee verwante boorvliegsoorten tot een variant die zich alleen aan de nieuwe plant tegoed deed. Het werd nog bijzonderder toen bleek dat vervolgens een sluipwesp zich weer specifiek aanpaste aan de beschikbaarheid van de nieuwe boorvlieg als voedsel. Zo evolueert er een cascade aan soorten door menselijk ingrijpen.
Een derde manier waarop de mens de evolutie stuurt, is bejaging. Van vissoorten als de zalm is bekend dat ze jonger geslachtsrijp worden, zodat ze zich kunnen voortplanten voor ze door netten worden verzwolgen. Om een vergelijkbare reden zijn de hoornen van dikhoornschapen in Canada nu kleiner dan voorheen, omdat de grote populairder waren bij jagers. Toch twijfelen sommige wetenschappers of er op deze manier echt regelmatig soortvorming plaatsvindt. In veel gevallen lijkt Homo sapiens simpelweg een te goede jager en is het prooidier uitgestorven voordat het zich kan aanpassen. Tot die conclusie komt bijvoorbeeld de van oorsprong Nederlandse geoloog Geerat Vermeij van de Universiteit van Californië in Davis. Hij bestudeerde tientallen bejaagde vissoorten en vond geen enkel bewijs voor een evolutionaire wapenwedloop tussen de mens en zijn prooi. Zo'n wedloop is in de natuur de standaardmanier om de strijd tussen jager en bejaagde in evenwicht te houden: de prooi vindt een manier om de jager te slim af te zijn, bijvoorbeeld door gif te produceren, waarna de jager daar resistent tegen wordt, met als reactie dat het prooidier het gif sterker maakt, enzovoorts. Maar als de mens de jager is, lijkt er doorgaans geen tijd voor een evolutionaire tegenreactie.
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
De coywolf
Jagers en houthakkers dreven de wolven in de VS zo in het nauw dat het moeilijk voor ze werd om geschikte partners te vinden. Wolven weken daarom maar uit naar de coyote: een nieuwe soort, de coywolf, was geboren. Dna-analyses van die nieuwe dieren laten zelfs zien dat ook honden af en toe aan een dekpartij moeten geloven. De coywolven zijn zo succesvol dat ze hun voorouders op sommige plekken verdrijven.
Domesticatie
De laatste manier van soorten maken is wellicht de bekendste: domesticatie. Katten, honden, koeien, maar ook belangrijke landbouwgewassen als tarwe en maïs, zijn het gevolg van eeuwenlange selectie op voor ons gunstige eigenschappen. Daardoor drijven de organismen steeds verder af van hun wilde tegenhangers. De 474 nieuwe diersoorten die de mens zo maakte, zijn extreem succesvol. De beroemde Canadese emeritus hoogleraar milieukunde Vaclav Smil berekende eens dat van elke 100 kilo dier dat er op land rondloopt, er 97 van vee en huisdieren afkomstig is. En waar bijvoorbeeld wolven maar op een paar plekken op aarde voorkomen, bevolken hun makke afstammelingen nu elke uithoek. Hetzelfde geldt voor planten: aan de basis van alle maïssoorten die boeren nu wereldwijd telen, staat teosinte, een nietig plantje uit Midden-Amerika dat maar zes tot twaalf korrels heeft. Domesticatie is de enige manier waarbij mensen bewust de evolutie sturen.
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Domesticatie: Het varken
Zowel de oude Turken als de oude Chinezen bedachten 9.000 jaar geleden dat het handig was het wilde zwijn wat tammer te maken, om beter gebruik te kunnen maken van zijn vuilnisetende functie en zijn lekkere vlees. Pas in de 19de eeuw kwamen deze twee soorten weer samen, toen de handel op gang kwam en veehouders ze gingen kruisen om een best of both worlds-varken te creëren. Ondertussen bleven wilde zwijnen hun tamme collega’s af en toe bezoeken, waardoor varkens nog steeds als ondersoort te boek staan.
Maar is het afdoende om ons schuldgevoel af te kopen? Jacintha Ellers, hoogleraar dierecologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vindt van niet: 'Alle nieuwe soorten die tot nu toe beschreven zijn, zijn eigenlijk nog maar ondersoorten: ze verschillen weliswaar een beetje, maar kunnen nog steeds kruisen met hun voorouders. Zelfs de al zo'n 30.000 jaar geleden gedomesticeerde hond is nog steeds een ondersoort van de wolf en kan ermee paren', zegt ze. 'Tegelijkertijd laten we dieren uitsterven die er miljoenen jaren evolutionaire specialisatie op hebben zitten, met soms weinig naaste familieleden. Het is het inruilen van een beginnend blaadje aan de evolutionaire stamboom voor een hele tak.'
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Schilthuizen is iets milder. 'Het is niet altijd schadelijk als een dier uitsterft, als zijn functie in het ecosysteem maar wordt overgenomen. Bovendien beginnen we pas - geologisch gezien is de mens nog maar net op aarde. De vorming van echt aparte soorten kost tijd.' Niettemin geeft hij toe dat we veel grote zoogdieren uitroeien die emotionele waarde voor ons hebben, terwijl we er insecten of planten voor terug krijgen. 'De hogere dieren de we wel creëren zijn bovendien veelal opportunisten die overal kunnen leven, en geen bijzondere specialisten.'
(Tekst gaat verder onder zoomtool).
Niettemin staan de nieuwe leefomgevingen wel steeds meer op de radar van natuurorganisaties. Traditioneel zetten zij zich alleen in voor pure, wilde natuur, en keken ze de stad met de rug aan. Nu zien progressieve natuurbeschermers ze ook als kans. 'Dat is wel zo pragmatisch', zegt Schilthuizen. 'Er is op deze planeet nauwelijks nog een plekje te vinden waar de mens geen invloed heeft. We leven in het Anthropoceen, het geologische tijdperk waar de mens de dienst uitmaakt. Daar kunnen we maar beter het beste van maken."