De historicus als speurneus
WEINIG FIGUREN in Nederland spreken tot enige historische verbeelding. Zelfs Willem van Oranje kan daar nauwelijks aanspraak op maken. Misschien scoort Floris V, graaf van Holland, nog het hoogst, juist omdat zijn gewelddadige dood nooit bevredigend is opgehelderd....
In ieder geval heeft zijn wrede dood al vanaf het gewraakte moment zelf aanleiding gegeven tot heel wat verbeelding in de vorm van volksliedjes, spectaculaire kroniekberichten en een hele reeks toneelstukken. Die gaan in de loop van de negentiende eeuw over in een meer objectiverende geschiedschrijving. Maar die heeft tot nu toe nog steeds geen beslist antwoord durven geven op de vragen naar de precieze toedracht achter deze moordpartij.
Aan deze onzekerheden wenst de historicus Ton Oosterhuis nu definitief een eind te maken. Al die moderne historici doen het in wezen verkeerd. Daarmee bedoelt hij niet zozeer dat ze het slachtoffer zouden zijn van romantiserende beeldvorming uit vroeger tijden. Vrijwel niemand ziet Floris nog als de vrouwenverkrachter die zich zelfs aan de echtgenote van zijn vazal Gerard van Velzen zou hebben vergrepen.
Volgens velen verklaarde dit destijds de blinde woede die Gerard aanzette tot het doodsteken van zijn geboeide heer, toen deze bevrijd dreigde te worden door aansnellend boerenvolk. Evenmin heeft dat morrende volk dat zijn graaf kwam bevrijden, veel geloof gevonden in de latere geschiedschrijving. Hoe graag men dat ook in de negentiende eeuw wilde, het valt niet vol te houden dat Floris de adel onderdrukte ten gunste van het grauw, ondanks zijn hardnekkige bijnaam 'Der keerlen God'.
Volgens Oosterhuis bezien al die historici uit deze eeuw de 'zaak-Floris' veel te geïsoleerd en vanuit te moderne opvattingen over politieke en economische verhoudingen. Ze verzuimen met name eigentijdse mentaliteiten en denkcategorieën te mobiliseren om de motieven achter de moord te betrappen en de feitelijke aanstichter(s) te kunnen aanwijzen.
Daarom pleit hij voor een postmoderne aanpak van zulke historische gebeurtenissen, waarmee bedoeld wordt dat bij het zoeken naar verklaringen alles uit de tijd zelf in het geding wordt gebracht wat maar enigszins relevant zou kunnen zijn voor het oplossen van een zaak als deze. Daartoe plaatst hij zelfs Floris' tijdperk als geheel in de strafbank, aangezien hij niet alleen aanklaagt, maar op voorhand ook al veroordeelt: 'Al doende is mij gebleken dat niet alleen individuen terechtstaan, maar dat een heel tijdvak moet plaatsnemen in de beklaagdenbank. Want het was, in veel opzichten, een misdadige tijd die aan dit drama van graaf Floris de Vijfde gestalte gaf.'
Nu is het aanklagen van een tijdperk hoe dan ook al een tamelijk nietszeggende onderneming, die meer zegt over de aanklager dan over die tijd zelf. Elk tijdperk kan men naar believen misdadig vinden en noemen: wat bijvoorbeeld te denken van de twintigste eeuw?
Maar bij zijn verdere pretenties blaast Oosterhuis nog hoger van de toren. Meent hij nu echt dat moderne historici niet aan integrale geschiedschrijving doen en geen oog hebben voor eigentijdse denkcategoriën?
Quasi-origineel is ook zijn met evenveel ophef gebrachte oplossing voor de mysterieuze 'zaken' waarmee al die kortzichtige historici ons hebben laten zitten. Waarheidsvinding in het verleden moet geschieden op de wijze van politiewerk: de historicus hoort een detective te zijn.
Deze gedachte is allerminst nieuw. Een superieure demonstratie daarvan geeft Umberto Eco in De naam van de roos. Dat is weliswaar een roman, maar daarin onthult Eco de ontdekking van de experimentele wetenschap in het dertiende-eeuwse Europa aan de hand van een als detective opererende monnik.
Dichter bij huis is de ten onrechte vergeten roman The Daughter of Time van Josephine Tey, waarin een aan het ziekbed gekluisterde politieinspecteur bij wijze van tijdverdrijf de beeldvorming rond de beruchte Engelse koning Richard III (Shakespeare!) met zijn gebruikelijke methoden fundamenteel corrigeert. Er is overigens geen historicus in de moderne tijd die zich van zulke handelwijzen afkerig toont, alleen heeft hij er doorgaans nog het nodige aan toe te voegen.
Echt verrassend is Oosterhuis' inrichting van De moordzaak Floris de Vijfde dus niet, ook niet als hij hardnekkig het begrippenapparaat en jargon van de justitiële speurneuzen hanteert: dossier, verhoren, opgeroepen getuigen, motieven, medeplichtigen. In een dergelijk verband worden alle bekende gegevens nog eens besproken en overwogen.
Vervolgens legt Oosterhuis zwaar de nadruk op eigentijdse mentaliteiten, omdat die in de wereld van ridders en bestuursadel van de dertiende eeuw naar zijn mening uiteindelijk bepalend waren voor alle denken en handelen. En dan wijst zijn beschuldigende vinger ten slotte heel beslist in de richting van de hertog van Brabant en zijn aanhangers en bondgenoten.
Deze was dermate door Floris geschoffeerd dat hij diens verraad zonder compleet zijn gezicht te verliezen in Europa onmogelijk ongewroken kon laten. Bijgevolg moet hij via zijn onderdaan Jan van Cuyck de ontvoering op touw hebben gezet, waarbij de eigenlijke moord niet meer dan een bedrijfsongeval was, in paniek begaan door een ondergeschikte.
Zet men Oosterhuis' humbug van zich af, dan blijft er heel wat aantrekkelijks over. Het boek is zeker goed geschreven, al ontbreken enkele platvloerse clichés en een zekere hang naar jongensboekenproza niet helemaal. Verder heeft Oosterhuis een goed oog voor hoofd- en bijzaken, terwijl hij aan de lopende band heldere afwegingen weet te maken.
Daarbij legt hij terecht de nadruk op de middeleeuwse denkwereld in termen van een cultuur die gedomineerd wordt door gevoelens rond eer, schande, wraak en vergelding. Al met al komt hij dan met de heel plausibele beschuldiging van Brabant als hoofddader in plaats van medeplichtige in een complot dat door de koning van Engeland zou zijn geregisseerd. Alleen jammer van al die aanstellerij.