Raymond Thiry (Penoza) kan net zo goed acteren als een badkamertje maken
Raymond Thiry is een begenadigd acteur − hij speelde in ruim zestig films en series − maar ook de man van de betere anekdote (over een gemummificeerde rat). En hij is ‘verrotte handig’. Klussen geeft hem houvast.
Spontaan en geamuseerd vertelt acteur Raymond Thiry (63) in zijn aangenaam rommelige benedenwoning in de Amsterdamse wijk De Pijp over die keer dat hij meespeelde in een Britse film over de Praagse jaren van componist Mozart. Het beviel matig.
Interlude in Prague was een kostuumfilm, Thiry een van de bedienden van een baron. In het script werd hij al na dertig pagina’s neergestoken. De dader was de baron, een rol van − Thiry spreekt zijn naam totaal verkeerd uit − James Purefoy, een bekende Engelse acteur.
‘Een asshole, niet te geloven. Ik wist niet wie hij was, maar hij schijnt in de filmwereld een hele meneer te zijn. Hij is zo iemand die je begint te treiteren als hij in een scène niet in beeld is. Dan gaat hij over zijn schouder kijken of demonstratief zijn wenkbrauwen optrekken.’ Thiry wil dit graag in de krant hebben, zegt hij.
‘Maar goed, hij maakte in de film dus mijn dochter zwanger. Ik probeer hem daar heel voorzichtig op aan te spreken als hij na het paardrijden terugkeert in zijn grote paleis ergens in Praag. Hij twijfelt geen moment, pakt een zwaard van de muur en prikt me meteen dood. Ik rol de trap af, klaar.’
Het was best grappig allemaal, vond Thiry. ‘Met al die gasten zit je daar in trailers of in een gemeenschappelijke ruimte. Wie speel jij, wordt er dan altijd gevraagd. O, een onbeduidende rol, antwoordde ik, iemand uit de bediening. O, maar zo moest ik dat niet zien, ik was plot changing. Plot changing!’ Hij lacht hard.
‘Ik beschouwde het zelf als een niemendalletje. Leuk, deed ik ook een keer mee in een internationale productie. Veel mensen liepen enorm interessant te doen. Dat is het ongezellige aan internationale producties: mensen doen zichzelf veel interessanter voor dan ze zijn. En de hoofdrolspelers zijn helemáál onbereikbaar.
‘We werden vervoerd in enorm luxe Skoda’s. Op de achterbank lagen doosjes tissues en flesjes water, voor het geval je je onderweg van het hotel naar de set niet lekker voelde. Er stonden altijd zes, zeven van die grote wagens klaar. In Nederland wordt zelfs de hoofdcast in een Fiat Pinda gereden, door een stagiaire van net 20 die zit te appen tijdens de rit naar de set en daar niet heel goed in is.’
Dus je verlangt naar meer internationaal werk?
‘Nee, nee, geenszins.’
Jij zit wel goed in die Fiat Pinda?
‘Meestal ga ik met mijn eigen bus, hij staat hier voor de deur. Visstoel, visparaplu, alles zit erin, ik ben helemaal selfsupporting. Ik ben geen visser hoor, maar daardoor kan ik op de set lekker buiten zitten. Dekentje om me heen en een beetje rondkijken, het liefst dicht bij de catering, daar waar het gezellig is. Ik vind het leuk om met iedereen een beetje te kwekken.
‘Ik wil mijn verhaal even afmaken. Die gozer die in Praag dus de hoofdrol speelde, die baron die mij doodstak, had een eigen trailer met een ligbad. Hij vond het niks. Die luxe Skoda was ook niet goed genoeg. Vanuit Duitsland hebben ze toen speciaal voor hem een andere auto laten komen. Niet te geloven toch?’
Amsterdammer Raymond Thiry is een begenadigd en veelgeprezen ‘karakteracteur’, zoals de Volkskrant hem omschreef. Momenteel is hij te zien in The Net, een internationale reeks van drie series op Fox over een man, Jean Leco, die een wereldwijde voetbalcompetitie wil beginnen en nergens voor terugdeinst om zijn ambities te verwezenlijken. Vanaf 1 februari zijn de eerste twee series, Promised land en Prometheus, te zien op Disney+.
Het grote publiek in Nederland leerde Thiry kennen als Luther, de meedogenloze en schijnbaar emotieloze beschermheer van Carmen van Walraven (Monic Hendrickx) in de misdaadserie Penoza. Zijn personage was zo populair dat jonge ouders hun kind zelfs Luther noemden. Ergens in huis moeten nog wat geboortekaartjes liggen.
‘Ze kozen die naam vanwege de betrouwbaarheid van het karakter van Luther, zijn loyaliteit aan Carmen. Ze kon altijd op me bouwen. Dat het gepaard ging met een grote reeks moorden, deed voor die ouders kennelijk even niet ter zake.’
Thiry is autodidact. Zijn eerste stappen in het metier zette hij eind jaren tachtig bij Alex d’Electrique, de ontregelende theatergroep waarvoor hij ook de grootse decors bouwde. Aansluitend maakte hij als Van Rossum deel uit van Roos en haar mannen, een trio dat op onorthodoxe wijze in Villa Achterwerk kinderprogramma’s van de VPRO presenteerde. Met de centrale figuur, Raymonde de Kuyper, had hij 23 jaar een relatie. Ze delen nog steeds een hond, Eddie.
Voor zijn eerste filmrol, een boksschoolhouder in Langer Licht van David Lammers, werd hij in 2006 genomineerd voor een Gouden Kalf. Dat was ook het jaar dat hij afstand nam van zijn alias. Tot dan toe had hij zichzelf als acteur Alex Spannet en Raymond Spannet genoemd. Spannet was de achternaam van zijn moeder.
Zijn eerste Gouden Kalf kreeg hij in 2009 voor zijn rol in Oorlogswinter van Martin van Koolhoven, de tweede in 2015 voor zijn rol in Bloed, zweet en tranen van Diederick Koopal. ‘Als ik sindsdien word genomineerd gun ik de anderen de prijs van harte, want ik heb ze al binnen. De eerste keer dacht ik dat het nog toeval kon zijn, maar bij de tweede dacht ik: hm, kennelijk kan ik toch wel wat.’ De prijzen staan in de huiskamer tussen een wirwar van planten. ‘Hebben ze wat te knabbelen.’
Vrijwel zijn hele leven woont hij al in hetzelfde huis uit 1924 in een rustige straat in De Pijp. Zijn ouders hadden op de benedenverdieping een confectie-atelier. De muren zijn inmiddels doorgebroken, in de huiskamer staat zijn bed, op de volle tafel onder meer een naaimachine, aan de muur is een bokszak geschroefd. Naast het bed staat de mand voor Eddie. Of de temperatuur in huis goed is, vraagt hij.
Ja hoor. Bezuinig je op de stookkosten?
‘Nee, ik ben een zware roker, de ramen staan altijd open. Tot 13 graden kan ik het goed uithouden. Ik ben er ook op gekleed hoor, met zo’n thermobroek. Maar als er mensen komen, gaat de kachel aan.’
Nog een verhaal, over een gemummificeerde rat ditmaal. Toen hij jaren geleden het huis verbouwde en de vloer eruit haalde, trof hij bij de schoorsteen een grote, dikke rat aan; een dode. ‘Die was daar lang geleden gaan zitten. Lekker warm waarschijnlijk.’
De rat had een lichtgele kleur en was hol geworden, ‘perkament-achtig, zoals je wel ziet in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden’. Hij liet ’m zitten, de vloer ging toch weer dicht, de fundering was hersteld en hij is een beetje bang voor ratten. (De vloer van Thiry komt trouwens uit het Amsterdamse theater Frascati, uit de grote zaal. Tussendoor legt hij ook het verschil uit tussen twee draagconstructies van schoorsteenmantels, een H-profiel en een I-profiel.)
Enfin, een half jaar later moest hij de kruipruimte toch weer in, om elektriciteitsleidingen aan te leggen naar die schoorsteen. ‘Ik lag daar en greep op een gegeven moment in die rat. Hij verkrummelde helemaal, in mijn gezicht. Ik zat onder het poeder. Vreselijk, ik dacht dat ik gek werd.’ Hij lacht hard. ‘Maar over het algemeen gaat het goed, het klussen.’
Ik kan altijd nog een badkamertje maken, zei je ooit in een interview.
‘Dat is ook zo. Ik heb een torentje Makita’s (gereedschapsmerk, red.) waar je niet overheen kunt kijken, boormachientjes en slijptollen.’ Hij laat ze zien, het zijn er een stuk of acht.
Wat doe je ermee?
‘Nou, badkamertjes maken. Ik ben verrotte handig. Bij Alex d’Electrique maakte ik alle decors. Met de jongens van toen deel ik nog steeds een werkplaats. Eigenlijk ben ik een ijzermannetje. Ik kan goed lassen.’
Naaien kan hij ook. ‘Het zijn meestal herstelwerkzaamheden. Een winkelhaak in de broek van mijn vriendin bijvoorbeeld.’ Hij pakt een badjas, er zaten schroeiplekken op. ‘Dan pak ik een oude handdoek en zet ik er nieuwe stukken op. Omdat ik het leuk vind, vooral. En omdat ik iets te doen moet hebben.’
Gaat het om het resultaat of om het klussen?
Lachend: ‘Ik doe het ook een beetje om een imago van working class hero op te houden. Het is ook een dekmantel, snap je? Ik ga niet zeggen dat ik een intellectueel ben. Het geeft me houvast. Mensen die dit doen, mensen die met hun handen werken, zijn mensen die ik begrijp.’
‘Héél soms maak ik iets wat mijn verbeelding in de war stuurt. Dan weet ik nauwelijks waar ik naar zit te kijken. Dat is het mooiste. Voor de rest, dat geschroef en geboor, dat kan de halve wereld.’
Dat technische heeft hij van zijn vader. ‘Hij begon met werken in de smederij van mijn opa. Hij kon alles. Het was niet gek als hij midden in de nacht nog koper stond te smeden aan het aanrecht. Ons huis was een soort werkplaats.’
Wat zegt het over jou dat je bijna je hele leven in hetzelfde huis woont?
‘Ik verantwoord mezelf altijd door te zeggen dat maar een select groepje dat kan zeggen; boeren, farao’s en koningen. Dat klinkt chic, toch?
‘Het zegt niet zo veel, denk ik. Behalve dat ik hier blij ben. Het is ook een soort emotionele basis. Die brievenbus daar, daar stond ik als kind uren door naar buiten te kijken. Opa en oma woonden hierboven, wij schuin daarnaast, een tante aan de overkant. Ik ben vergroeid met deze straat.
‘Het is hier hartstikke leuk. Ik denk er verder niet over na, ik ben er ook niet sentimenteel over. De vanzelfsprekendheid is wat het zo aardig maakt. Als ik een gigantisch fortuin in de schoot geworpen zou krijgen, een loterij win ofzo, is het misschien weleens een optie om in de Apollolaan verderop in Zuid te gaan wonen.’
Zou je daar dan gelukkig zijn?
‘Nee. Dat niet. Met Penoza draaiden we vaak in enorme huizen, soms met inpandige zwembaden, met een eigenaar die met zijn personal trainer om 7 uur ’s ochtends de gym uitliep en zijn vriend belde om te vertellen dat hij zijn privéjet met paars leer had laten bekleden.
‘Het huis was gigantisch groot, met woonkamers met gigantische schermen en banken die heel ver uit elkaar stonden. Aan twee jongetjes die daar ook woonden vroeg ik een keer waar ze het liefst zaten. En wat zeggen ze dan? Een kleine nis in de keuken met een tafel, daar vonden ze het het fijnst.
‘Ik ambieer geen huis aan het Vondelpark, nooit gedaan ook. Wonen is gewoon geen ambitie van me. Dat had ik in mijn tijd als kraker al. Er waren krakers die er echt hun werk van maakten, wonen werd hun werk. Ik beschouwde het alleen maar als een uitvalsbasis voor het drukke leven buiten. Er moest een bed staan.
‘Het is hier te klein, eigenlijk moet ik dingen weggooien die ik niet weg wil gooien. Het gaat ook om herinneringen. Als iemand naar Marokko is geweest en mij een paar gele sloffen geeft, van die puntdingen waarmee ze de moskee in wandelen, vind ik dat best leuk. Die dingen staan dan een tijdje op de schoorsteen en na verloop van tijd verdwijnen ze in een doos. Ik heb veel van die dozen. Ik heb geen idee wat er allemaal in zit.’
Els Vandevorst, de producent van Oorlogswinter en Quo Vadis, Aida?, vindt dat je ‘iets einzelgängerigs’ hebt.
‘Ja. Dat klopt wel.’
Betekent dat dat je graag alleen bent?
‘Dat niet. Nee, ik vind het juist leuk om met mensen samen te werken en op de set te zijn. Maar er zijn altijd momenten waarop ik me onttrek aan het sociale gebeuren. Dan rommel ik wat in mijn eentje. Er wordt altijd zoveel onzin uitgekwaakt door iedereen. Iedereen denkt aan zijn eigen amusementswaarde, daar word ik weleens moe van.
‘Ik kan uit mijn slof schieten, vooral als ik word geconfronteerd met een gebrek aan loyaliteit. Dan gaat de deur op slot. Dan vertoon ik raar gedrag. Ik blijf vaag, hè. Jij wilt voor dat stuk natuurlijk details en alles horen.
‘Ik hou echt wel van mensen. Alleen heb ik nooit samengewoond. Hoe dat komt, daar heb ik niet zoveel zicht op. Ik wil mijn autonomie bewaren. Dat heeft misschien iets met vroeger te maken, met mijn verleden. Ik kan mezelf niet goed analyseren. En als je niet kunt uitleggen waar het vandaan komt, als je niet weet waarom je mank loopt, moet je er werk van maken.
‘Dan is het fijn om op de een of andere manier te traceren waar en wanneer het ongeluk heeft plaatsgevonden. Maar op een gegeven moment moet je het ook accepteren, dat je mank loopt. Zo ben ik.’
Anderhalf uur later gaat het gesprek over zijn toegenomen onbevangenheid als acteur en zijn drastisch afgenomen nervositeit voor opnames. ‘Dat spelen heb ik inmiddels wel onder de knie. Als ik het even niet meer weet, heb ik genoeg registers om er ter plekke wat moois van te maken. Ik maak er geen punt meer van. Ik ben leniger geworden, het komt wel goed.’
Lachend: ‘Dat gevoel heb ik niet altijd bij interviews.’
Nu ook niet?
‘Ik neem het woord en ik zorg ervoor dat je niet alles uit me hoeft te trekken, maar tegelijkertijd denk ik: what’s new? Aan jou de taak om er iets smakelijks van te fabriceren; dat het geen akelig open boekje wordt waarvan de lezer denkt: nou vriend, dat had je beter niet kunnen zeggen.’
Heb je iets gezegd waarvan je nu denkt: dat had ik beter niet kunnen zeggen?
‘Dat denk ik altijd als het over mijn verleden gaat, over het mank lopen. Ik heb het zelf aangekaart, hoor. Het moet een keer gebeuren en ik begrijp dat je ernaar vist, dat het leuk is om mijn achtergrond te schetsen en dat mensen daar misschien in zijn geïnteresseerd. Het moet maar. Tegelijkertijd vraag ik mezelf altijd af: wat gaat het een ander allemaal aan? En ik verschil toch niet zo veel van andere mensen?’
Zijn moeder overleed toen hij 9 jaar was, aan borstkanker. Het maakte hem autonoom, zegt hij. ‘Mijn oudere zusje had van mijn moeder de opdracht gekregen om op de kleine te passen. Zij heeft heel erg haar best gedaan om mij er fatsoenlijk bij te laten lopen, meer kon ze ook niet doen.
‘Mijn vader had het niet helemaal op orde, hij had geen gezond gevoelsleven. Er werd niet eindeloos gesproken over haar dood, het woord rouwproces bestond nog niet. Het enige wat hij na de dood van mijn moeder zei was dat we het voortaan met z’n drieën moesten doen. Verder werd er geen woord aan vuilgemaakt.’
Terwijl jij haar vreselijk moet hebben gemist.
‘Ik weet het niet. Ik miste haar, maar niet zo erg als toen ze hier in het atelier aan het werk was. Dan vond ik dat ik te weinig aandacht kreeg. Ik heb weleens een klets op mijn kop gehad omdat ik zo bleef zeuren. Vind je me lief? Vind je me lief? Ráng. Ja, ik vind je lief, en nu moet je je mond houden jongen.
‘Pas later komt het besef hoe het voor een moeder moet zijn geweest om haar gezin achter te laten. Daar heb je als kind geen idee van. Het voelde alsof we een oorlog meemaakten. Opa en oma die hierboven woonden waren twee jaar daarvoor doodgegaan, de andere opa en oma overleden ook. Het was een soort oorlogssituatie, plotseling waren er allemaal mensen weg. En wij moesten door met z’n drieën. Ik blokkeerde, denk ik.’
Hij ontspoorde op de middelbare school, verliet op zijn 16de het huis en woonde sindsdien in kraakpanden. Zijn drugsgebruik was excessief, om 8 uur ’s ochtends nam hij zijn eerste joint. ‘Ik verbouwde mijn eigen marihuana en er ging bij mij ook een hoop lsd in. Op een gegeven moment was ik telepathisch begaafd, meende ik, kon ik gedachten en gevoelens lezen, zeer nauwkeurig zelfs.
‘Ik was totaal mataglap, knettergek. Toen ik drie weken niet op school was geweest, zat ik tegenover de conrector. Ik had een briefje geschreven met een handtekening eronder over die telepathie, wat volgens mij mijn afwezigheid op school goed verklaarde. Tja, zei de conrector, ik weet niet goed wat ik hiervan moet denken.
‘Ik zie dat u zich zorgen maakt, zei ik, misschien is het voor ons allebei het beste dat ik eens een gesprekje ga voeren met de schoolpsycholoog. Dat is voor u een makkelijke oplossing en voor mij is het misschien verhelderend. Hij veerde op. Vanaf dat moment ben ik tot mijn 21ste wekelijks bij een psychiater geweest. Ik heb nooit medicijnen gehad, hoor.
‘In die tijd vertelde een kennis dat hij een stuk in een wetenschappelijk tijdschrift had gelezen. Of ik de schrijver soms kende. Ja, die kende ik wel, het was de man die vier jaar mijn therapeut was geweest. Het is jóúw verhaal, zei die kennis. Ik naar de bibliotheek. Drie maanden later stuurde ik die psychiater een ansichtkaart vanuit Frankrijk, met de groeten van Jeroen. Zo heette ik in dat stuk. Een half jaar daarna belde hij me overspannen op. Hij had het nóóit mogen doen, zei hij, ik kon hem aanklagen.
‘Het stuk ging over de vraag hoe je iemand moet benaderen die eigenlijk diep van binnen schreeuwt om, eh, aandacht. En liefde. Maar die daar tegelijkertijd niet voor openstaat; die zichzelf helemaal heeft dichtgetimmerd. Het was op zich wel verhelderend om te lezen wat ik al die jaren bij die man had gedaan, vaktechnisch gezien.’
Heb je veel aan die sessies gehad?
‘Ja. Al kwamen we uiteindelijk wel tot de conclusie dat ik niet gerepareerd ben. Maar wat ik eerder al zei: ik weet waarom ik mank loop. Dat is al heel wat. Dat mank lopen kun je soms negeren, doen alsof het er niet is. Wegspelen. Maar dat kan alleen als je weet waar je makke zit.
‘Ik hield liefde lange tijd buiten de deur. Dit is Vijf Uur Show-psychologie hoor, daar hoef je verder niet moeilijk over te doen. Met elke vorm van intimiteit die kon worden geschaad, ging ik omzichtig om. Mijn eerste vriendinnetje had ik pas toen ik 21 was, toen was ik er na een lange periode van therapiesessies eindelijk aan toe. Jij vroeg of ik mijn moeder heb gemist, ik ontkende het in eerste instantie. Kennelijk heeft dat wel gespeeld. Die hele maskerade van mij had me uiteindelijk kunnen opbreken.’
In het sociale verkeer bewapent hij zich, hij is geen man van de goede gesprekken. ‘Ik heb standaardverhalen paraat om een gesprek gaande te houden.’ Hij pakt zijn pakje sigaretten, haalt er een uit en wijst op het filter.
‘Dus dan vraag ik: waar lijkt dit nou op? Beige met lichte stippeltjes? Weet jij dat? Nee? Aanvankelijk zagen alle filtersigaretten er zo uit. Toen ik 18 was kocht ik mijn sigaretten altijd bij Hajenius op het Rokin. Daar verkochten ze een speciale sigaret, Craven ‘A’ Cigarette Tin. Het was een sigaret met een kurken mondstuk, corked tipped, zodat je lippen er niet aan bleven plakken. Toen sigaretten met filters opkwamen, kregen ze allemaal een soort imitatiekurk. Kijk, na zo’n verhaal zijn we al vijf minuten verder.’
Wat een goed verhaal.
‘Voor de deur van het café werkt het ook goed, als mensen zich te pletter staan te genieten van die ene sigaret. Zo doe ik dat. Ik vertel gewoon wat. Veel van die ditjes en datjes ken ik uit Het Klokhuis.’
Zijn huidige vriendin leerde hij kennen voor de deur van Lust, het café iets verderop in de straat. Hij is geen regelmatige caféganger, zegt hij. Hij wilde net weggaan toen ze kwam aanlopen.
‘Er kwamen een paar benen binnen stappen, bam bam bam. Ik was geïmponeerd door de kracht. Ze begon tegen me aan te lullen. Ik had een kaartje over voor de première van De Dirigent, daarin had ik een rol. Dat was onze eerste date. Het gaat goed.’
Hij is vader − het is niet algemeen bekend − van drie zoons, verwekt bij twee lesbische stellen, destijds collega’s van een productiekantoor. Eind vorig jaar sprak hij er voor het eerst over, in Nieuwe Revu.
‘In het begin vond ik de gedachte dat ik vader zou worden benauwend en was ik ervan in de war. Waar begin ik aan? Ik weer met mijn grote bek. Wat er daarna gebeurt is niet te voorspellen. Hoe zou het mijn leven gaan beïnvloeden? Maar het hele traject werd met liefde gedaan, dat gaf vertrouwen.
‘Vanaf de eerste dag hebben we contact gehad, maar ik heb steeds afstand bewaard en niks geclaimd. Het zijn hún gezinnen, ik moest er niet met mijn neus bovenop zitten en de betrokkenheid moest niet te groot worden. Dat was ook hun keuze, voor hetzelfde geld hadden ze een halvegare aan hun fiets hangen.
‘Ik heb nooit de verantwoordelijkheid gehad, ik hoefde ze nooit naar bed of naar school te sturen en ze manieren bij te brengen. Het is de verdienste van die vrouwen dat ze mij erbij hebben betrokken, omdat ze zagen dat ik wel in orde was. Het was ook gezond, en het beste voor de jongens. We zijn zelfs naar de Efteling geweest. Ik hoopte altijd dat er op mijn grafsteen zou komen te staan dat ik nooit een stap in de Efteling had gezet. Dat is niet gelukt.’
De jongens zijn inmiddels 16, 18 en 19. Ze drongen er zelf op aan dat hij het vaderschap niet zou verzwijgen. Met Kerstmis waren alle ouders en kinderen samen in een huisje. ‘Het was echt leuk. Ze maken muziek en springen als jonge honden boven op elkaar. Ze kunnen het heel goed met elkaar vinden. Het gaat goed met ze.’
Lijken ze op je?
‘Ja, zeker wel. Bij de ene herken ik de diplomatie waarvan ik me ook kan bedienen, bij de ander de hysterie. En fysiek ook wel, ja. Het leukst vind ik de wijze waarop ze in het leven staan. Dát herken ik heel erg. Ze gedragen zich allerminst krampachtig. Ze staan overal voor open en ze houden ervan om te ontregelen. Als ik hier om de hoek sta te praten met een paar halvegaren, komen ze erbij staan en mengen ze zich in het gesprek. Daar geniet ik enorm van.’
CV Raymond Thiry
29 september 1959 Geboren in Amsterdam.
1987-2008 Lid theatergroep Alex d’Electrique.
1996-2006 Gert-Jan van Rossum in Roos en haar mannen in VPRO’s Villa Achterwerk.
Vanaf 2006 Rollen in ruim zestig films en tv-series, waaronder Sonny Boy, Nova Zembla, Bankier van het verzet, Adam E.V.A., Missie Aarde, Undercover en Ferry.
2006 Hoofdrol in speelfilm Langer licht, nominatie Gouden Kalf.
2009 Gouden Kalf voor beste bijrol in Oorlogswinter.
2010-2020 Luther in misdaadserie Penoza, film Penoza: The Final Chapter en spin-off Doodstil.
2015 Vader van André Hazes in Bloed, zweet & tranen, Gouden Kalf voor beste bijrol.
2020 Majoor Franken in Quo vadis, Aida?
2022 Hoofdrol in internationale serie The Net
Raymond Thiry heeft een relatie en woont in Amsterdam.
De drie series van The Net met Raymond Thiry zijn vanaf 1 februari te zien op Disney+.