Leven na de dood
‘Ik was vast nooit gesetteld als mijn vader nog had geleefd, want dat paste niet in zijn wereldbeeld’
Als de vader van Anna overlijdt, maakt dat verwarrende gevoelens bij haar los. Ze merkt dat ze diep van binnen kwaad op hem is.
Anna van der Kruis (41, schrijver): ‘Mijn vader en ik hadden een bijna symbiotische band, zeker toen ik wat ouder werd. Van mijn 14de tot mijn 17de had ik vaste verkering, dat vond hij maar niets. Ik moest de wereld ontdekken, mijn eigen ding doen, reizen, kunst maken – hij was zelf kunstenaar – en niet in ons Brabantse dorp op de bank zitten, dat liet hij duidelijk merken. Dus toen het uit was met mijn jeugdliefde en ik eenmaal op de kunstacademie in Utrecht zat, werden we steeds hechter. Zo paste ik in zijn beeld.
‘We voerden diepe gesprekken, over het leven, over kunst, over erotiek, waar ik een scriptie over schreef – hij was echt mijn mentor. Hij was niet een vader die kwam behangen als ik mijn studentenkamer opknapte, maar hij reed me wel naar België als ik daar een ontmoeting had met een regisseur. De kunstwereld, dat was zijn wereld – al had hij er een moeizame verhouding mee. Mijn moeder moest hard werken als doktersassistent om het gezinsinkomen te verdienen, mijn vader gaf vooral geld uit: aan materiaal, aan camera’s, zijn werk kostte soms meer dan het opbracht. Hij keek kritisch naar mensen in zijn omgeving die commercieel succes hadden.
‘Hij kreeg kanker toen hij 52 was. Hij werd behandeld, drie keer leek het weg, maar het is weer teruggekomen. Toen ik na een vakantie in Engeland uit het vliegtuig stapte, zag ik dat ik tien oproepen van mijn moeder had gemist: de kanker zat in zijn hoofd.
Anna van der Kruis was was 29 toen haar vader overleed in 2010. Haar vader, Peer van der Kruis, was 59. Anna is getrouwd en heeft een zoon van 6, Peer.
‘Ik ben de laatste maanden weer bij mijn ouders gaan wonen toen hij zo ziek was. Dat was mooi, maar ook ingewikkeld. Mijn vader, met wie ik altijd zulke diepe gesprekken voerde, wilde hier niet over praten. Hij gíng niet dood. Terwijl hij vel over been was en wij hem op de wc moesten helpen, vond hij het maar lastig dat mijn moeder ‘net deed alsof hij doodging’. Dus ik koos zijn kant; we hadden het nergens over. Als hij het zo wilde, kon ik hem dat geven, ik deed de dingen zoals hij het graag zag.
‘Ik was 29 toen hij stierf, hij 59. ‘Veel te jong, zo oneerlijk’, zeiden mensen, maar daar kon ik niets mee. Het wás nu eenmaal zo, we moesten door. Al op zijn uitvaart hield ik me sterk: we hadden het goed gehad samen, ik had veel om dankbaar op terug te kijken, het verdriet zou mij niet overspoelen. En dat gebeurde ook niet. Ik kreeg daadwerkelijk kracht door zijn dood, omdat het ook een soort bevrijding was, al heb ik dat pas later ingezien.
‘Ik was heel actief: ik zette een stichting op voor mijn werk als theatermaker, ik ging trouwen met mijn vriend, we kregen een kind. Dat settelen, dat had ik vast nooit gedaan als mijn vader nog had geleefd, want dat paste niet in zijn wereldbeeld. Het was mijn moeder die een kind wilde, mijn vader wilde dat eigenlijk helemaal niet; kinderen leken hem misschien moeilijk verenigbaar met het kunstenaarsbestaan. Eén kind, daarvoor ging hij overstag, maar de eerste twee jaar ging hij niet voor mij zorgen, dat wilde hij afspreken. Mijn moeder ging daarmee akkoord. Zij deed alles alleen.
Torenhoge verwachtingen
‘Toen mijn zoon Peer, die nu 6 is, net geboren was, ben ik daar wel boos over geweest: hoezo houd je je als vader afzijdig van je baby? Ik merkte toen dat ik over wel meer zaken kwaad was diep van binnen: hoe ik me vaak gevoegd had naar zijn beeld omdat hij niet altijd werkelijk zag wie ik was, maar vooral hoe hij wílde dat ik was. Met de beste bedoelingen hoor, begrijp me niet verkeerd, hij kon ook warm zijn, en lief, en grappig, en hij bouwde altijd enorme tosti’s vroeger voor mij en mijn vriendinnen, maar de lat lag altijd zo hoog, hij was zo kritisch, onze gesprekken waren altijd zo doorwrocht.
‘Mijn scriptie was voor mijn docenten op de academie al bijna te hoog gegrepen, maar voor mijn vader nog lang niet goed genoeg; het kon beter, diepzinniger. En ik weet nog dat hij mijn eerste theatervoorstelling zag – de enige die hij gezien heeft, want kort daarna is hij overleden – en zei: ‘Je hebt een stap gezet, maar je bent er nog lang niet.’ Zijn verwachtingen van mij waren torenhoog.
‘Had hij nog geleefd, dan was ik op een dag vast de discussie met hem aangegaan, maar over de doden niets dan goeds, dus ik stopte mijn boosheid weg. Ik had hem op een voetstuk staan en daar bleef hij – het was een houvast dat ik zo’n bijzondere vader had gehad. Ik gaf mezelf helemaal geen ruimte voor alle ingewikkelde, verwarrende gevoelens die ik had. Ik was boos op hem terwijl ik hem óók miste: waar was hij? Hij moest voor me zorgen, me advies geven, vertellen hoe ik moest leven, dat had hij tenslotte altijd gedaan.
‘Ik denderde door: werk, gezin, vrienden, een baan in de horeca die ik ernaast had omdat het in de kunstwereld nu eenmaal moeilijk geld verdienen is. Dat had ik ook geïnternaliseerd: dat beeld van mijn vader dat een goede kunstenaar een arme kunstenaar is. Maar het frustreerde me tegelijkertijd enorm dat ik zo hard moest werken voor zo weinig geld en dat ik als toneelschrijver zo moeilijk aan de bak kwam.
Boordevol kritiek op mezelf
‘Ik liep vast. Ik zat niet lekker in mijn vel, ik zat boordevol kritiek op mezelf; dat ik geen succesverhaal was, was mijn eigen stomme schuld. Ik kwam bij een therapeut terecht en die constateerde een depressie. ‘Jij, een depressie?’, zei mijn moeder, ‘dat kan toch niet, jij bent altijd zo sterk’. Ja, dat was precies het punt. Ik had me altijd taai gehouden, ook als ik het eigenlijk niet was. Ik had de lat net zo hoog voor mezelf gehouden als mijn vader dat had gedaan, ik had aan zijn verwachtingen willen voldoen – in therapie, bijna tien jaar na zijn dood, werd me een heleboel duidelijk.
‘Ik ging eindelijk ruimte maken voor míjn verhaal, voor míjn gevoelens. Daarnaast heb ik een roman geschreven: 821 mensen die er ook toe doen. Dat heeft geholpen om alles in perspectief te zetten. Toen ik eenmaal boos op mijn vader durfde te zijn, ook al was hij dood, kwam er ook ruimte om weer blij te zijn met zijn leuke, lieve en grappige kanten. Ik ben veel milder naar hem gaan kijken. Hij kon superenthousiast zijn, maar ook heel hard, zich weinig aantrekken van sociale gevoeligheden. Hij was niet iemand die dingen zei om mensen te pleasen. Net als ik. Het was lastig om me los te maken van mijn bijzondere, dwingende, dode vader, maar nu dat eenmaal gelukt is, begrijp ik hem beter dan ooit.’
Deze tweewekelijkse rubriek gaat over rouwen en leven. Reacties: e.vanveen@volkskrant.nl.