InterviewJack Wouterse
‘Ik ben zelden tevreden met wat ik heb gedaan. Omdat ik ergens weet: ik kán beter’
In zijn Spaanse huis zoekt acteur Jack Wouterse na een mateloos leven vol verslavingen de broodnodige rust op. Klaar is hij nog niet, maar hij wil alleen nog rollen spelen die hij echt belangrijk vindt. ‘Om te bewijzen dat ik meer kan dan ik ooit heb laten zien.’
Jack Wouterse (65) is een man die, als je hem net een half uur kent, een loshangende haar van je wang plukt terwijl hij gewoon doorpraat. Een enorme hand boort zich plotseling in je gezichtsveld, maar toch is het geen indringer. Want er zit tederheid in de handeling. En waarschijnlijk heeft hij niet eens door dat hij het doet.
Hij is ook het soort man van wie je onmiddellijk weet dat hij op elke vraag zal proberen een zo eerlijk mogelijk antwoord te geven. Schaamte, reserve, schone schijn ophouden, dat zijn zaken die hem niet boeien. Misschien moet je zeggen: niet meer. Maar zittend aan de buitentafel van zijn huis in Spanje heeft hij toch één voorzichtig verzoek: ‘Weet je... Sorry, maar eeh... ik hoop dat je niet de indruk gaat wekken dat ik hier aan het rentenieren ben in een of andere luxe villa.’ Want rijkdom en protserigheid, daar zou hij zich als zoon van een beroepsmilitair en een boerendochter, en als zelfverklaarde ‘linkse jongen’, toch wel een beetje voor schamen.
Gelukkig is dat ook niet zo. Van rentenieren is geen sprake. Hij heeft net twee draaiperioden achter de rug, een voor de serie De Joodse Raad en een andere met ‘de jongens van Rundfunk’. Nu bereidt hij zich voor op Keefman, een theatermonoloog naar het gelijknamige boek van Jan Arends, die hij eind vorig jaar speelde en in maart en april zal hernemen.
En zijn huis in de heuvels nabij Alicante is zeker geen villa. Sfeervol is het wel. Acht jaar geleden kocht hij het voor een bedrag ‘waar je in Amsterdam net twee lijnen voor krijgt om je auto tussen te zetten’. Sindsdien brengt hij er zo veel mogelijk tijd door. De boekenkast bestaat uit op elkaar gestapelde kratjes, in de tuin heeft hij in een opwelling van kunstzinnigheid een paar bomen met felle kleuren beschilderd. Bij de oprit geen naambordje, maar een stapel stenen waarop in zwierige letters ‘Jack & Els’ staat geschreven.
Els is zijn vrouw, al sinds een eeuwigheid; ze leerden elkaar in de jaren zeventig kennen op de opleiding voor dramatische vorming, waarna ze al snel een rondreizend circus begonnen, in een omgebouwde stadsbus: Circus Fiasco. Pasgeboren zoon Koen ging altijd mee. Zelf de tent opzetten, alles zelf doen. Weg van het in die dagen zo alomtegenwoordige vormingstoneel met al die politieke bijbedoelingen. Clowns waren ze, jongleurs, met groen haar, het was de punktijd. Ze wilden verhalen vertellen en gewone mensen aan het lachen maken. Jack herinnert zich nog altijd het jongetje dat van pure pret om hun strapatsen op een tafel begon te slaan. ‘Toen dacht ik: kijk, dít is waar het om gaat.’
Van Els hoefde het aanvankelijk niet zo, verkassen naar het buitenland. Zij gaf les, niet op de makkelijkste scholen. Nu freelancet ze in de maanden dat Jack in Nederland speelt. Voor hem lag het anders. Spanje was altijd al zijn favoriete land. Met zijn beste vriend, acteur Peter Paul Muller, toerde hij er vaak zomaar wat rond. ‘Het land leren kennen, overal ontzettend goed eten, en intussen speuren naar huisjes. Is dit wat? Zouden we dat kunnen betalen?’ Het plan was om er een productiebedrijf op te zetten. Samen mooie dingen maken vanuit Spanje, the best of both worlds. Maar het kwam nooit van de grond.
Gaandeweg werd verhuizen steeds meer een noodzakelijkheid. ‘Eigenlijk ben ik op’, zegt hij. ‘Lichamelijk dan. Vaak denk ik: man, ik kán niet meer. Laatst deed ik die Rundfunk-serie en Keefman tegelijk. Overdag opnamen, ’s avonds het toneel op. In mijn eentje met een technicus, zelf het busje rijden. Dat ging allemaal maar nét. Ik heb mezelf echt gesloopt. Een nieuwe knie, twee nieuwe heupen, alles is nieuw aan mij. Ik wil heel graag nog een paar grote dingen doen, echte dingen, bijzondere dingen. Misschien heb ik nog tien jaar, misschien vijftien. Hopelijk meer natuurlijk, maar goed: ik moet het wel nu doen.’
‘Dus daarom heb ik mijn leven zo ingericht dat ik ermee om kan gaan. Bewust rust inlassen, wat ik nooit deed. Frisse lucht, weg van de ratrace met al die prikkels. Ik wandel veel met de hond. Vijf, soms tien kilometer per dag. Dat gaat nog, daar ben ik dankbaar voor. En verder zit ik hier veel voor me uit te staren.’
‘Jack’, zegt Els, ‘kan héél goed voor zich uit staren.’
‘Dat groen van die heuvels’, zegt Jack. ‘Nooit is het vijf minuten hetzelfde. Niet normaal hoeveel kleuren groen er zijn. Ik word daar heel rustig van.’
‘Rustig’ is niet het eerste woord waaraan je denkt bij Jack Wouterse. Tijdenlang gold hij als de meestgevraagde acteur van Nederland. Hij speelde in talloze films, series en toneelstukken, maar net zo makkelijk maakte hij kinderprogramma’s of leende hij zijn stem aan tekenfilms. Dan was hij vader Stamper in Pluk van de Petteflet, of een smurf – wel de Gróte Smurf natuurlijk. Door regisseurs wordt hij geroemd om zijn lichamelijkheid, om hoe hij zich met hart en ziel in elke productie stort. Wars van sterallures en van een al te zweverige benadering van het acteursvak. Speel eens een boom? Rot toch op, speel lekker zelf een boom.
Ook belangrijk: iedereen heeft Jack er graag bij. Volgens zijn goede vriendin Alize Zandwijk, lange tijd zijn regisseur bij het Ro Theater, is hij vooral een groepsmens, ‘de aanvoerder van een voetbalteam; iemand die op het beslissende moment zegt: jongens, we doen het sámen, hè’. Zelf weet hij dat ook. ‘Ik kan anderen beter maken’, zegt hij, ‘voel perfect aan wanneer je iemand met rust moet laten, of juist moet stimuleren. Tips geven, een compliment over een scène. Of gewoon even aaien, haha: ‘Ik vind het zo leuk om met je te werken.’ Ja, daar ben ik een tien in. Ik doe dat graag, en zie in dat het een kwaliteit is. Want niets is zo belangrijk als het geheel.’
Het lijkt of daar een ‘maar’ in doorklinkt. Alize zei ook dat je vaak een luie donder bent.
‘Dat is iets waar ik de laatste jaren veel over heb nagedacht. Weet je: volgens mij had ik een hele goede voetballer kunnen worden. Maar ik was te dik, want ik liep niet genoeg rondjes. Zo was het met toneel ook vaak. Ik kende altijd mijn tekst nét. Of net niet. Dus als ik hoor dat ik anderen beter maak, denk ik daar meteen achteraan: oké, fijn, maar heb ik zelf wel alles eruit gehaald wat erin zat?’
Hij zucht. ‘Neem de film Temmink, waarin ik een freefighter speelde. Daar stond iemand van 145 kilo iets te doen wat al zwaar is voor mensen die zes uur per dag naar de sportschool gaan. Eigenlijk deed ik iets wat helemaal niet kan, en dat is een prestatie. Ik heb ervan genoten, kwam er goed mee weg, iedereen zei wauw-wauw-wauw. Toch denk je: was nou maar iets meer naar de sportschool gegaan. Snap je?’
Heb je zoiets altijd gevoeld?
‘Ja. Op de een of andere manier ben ik zelden tevreden met wat ik heb gedaan. Omdat ik ergens wist: ik kán beter. Maar wie krijgt mij zover? Dan heb ik toch anderen nodig. Ik ben óók de voetballer die doelpunten wil vieren met zijn allen. Het gaat me er niet om dat mensen zeggen: nou nou, die Jack Wouterse toch. Het gaat me om mezelf. Ik heb net voor De Joodse Raad met Pierre Bokma samengewerkt. Die is zo vreselijk goed, zo bezeten van zijn vak. Daar sta ik met open bek naar te kijken. Ik kan wel wat hoor, maar het lijkt alsof hij dingen opgeeft die ik niet opgeef, alsof acteren alles voor hem is. Jeroen Willems had dat ook, en Herman Gilis, de man van Alize. Maar ik heb echt perioden gehad dat ik me overal doorheen sjoemelde. Voor mijn eigen gevoel dan, hè.’
De zon schiet achter een wolk. Hond Arie legt zijn kop op de knie van de baas. ‘Met Pierre’, gaat hij verder, ‘heb ik een paar scènes gespeeld waarvan ik dacht: ja, dit is raak, dit is dat hogere plan. Het is niet uit te leggen waar ’m dat in zit. Een gebaar, een pauze. Daar ben ik nu erg mee bezig. Kijken of ik dat niveau vaker kan aantikken. Wel die tekst kennen. Alleen nog maar doen wat ik echt belangrijk vind. Geen lulverhaaltjes meer, geen series waarvan het scenario niet echt goed is. En niet te veel tegelijk, zodat ik me goed kan voorbereiden. Want dan heb je minder stress, en meer lol. Uiteindelijk is dat wat telt, of je nou een groenteboer bent, voetballer of toneelspeler. Ben je er bang van? Dat zien mensen, dan wordt het niks. Dan krijg je waar Ajax de afgelopen tijd aan leed. Die vonden het niet meer leuk. Je zit op voetbal omdat het leuk is, zei Marco van Basten ooit. Ik zit op toneel omdat ik het leuk vind. En ik moet zeggen: het gaat ook echt beter nu.’
Het is allemaal niet los te zien van de manier waarop Jack Wouterse het grootste deel van zijn leven heeft geleefd: mateloos, in alles. Altijd op wilskracht doordouwen, zelden ergens nee tegen zeggen. Intussen was hij verslaafd aan van alles: drank, tabak, cocaïne en eten – veel en vet. ‘En ik zag het niet, wilde het niet zien. Ik vond mezelf gewoon een feestbeest. Een man van, uiteindelijk, 180 kilo die veel te veel in zijn neus propte. Die bijna dood was. Maar verslaafd? Nee joh. Mórgen, dan ga ik het anders aanpakken.’
Het waren zijn vrienden die hem het beslissende zetje gaven om zich te laten opnemen in een kliniek in Schotland. Dertien jaar geleden alweer, maar het werd een scharnierpunt in zijn leven. Alize Zandwijk zette hem voor het blok, Peter Paul Muller zocht hem op tijdens zijn verblijf. ‘Zij hebben mij echt gered’, zegt hij. ‘Ik stribbelde tegen. Kan het niet volgend jaar? Nee: nu. Mensen van het Ro hebben zich ingezet om te regelen dat ik er meteen naartoe kon, want iedereen had door hoe erg het was. Behalve ik dus. Toen Peter Paul na een paar weken op bezoek kwam, zei ik heel trots: het slaat aan, man, ik ben een ander mens geworden. Ik zat maar te lullen en lullen, totdat hij me in de rede viel: Jack, sorry, maar ik geloof er helemaal geen reet van. Dat was echt... fucking hard.’
‘Later vertelde hij dat hij op de terugweg heel erg aangedaan was omdat hij dat had gezegd. Maar goed, daar heb je dus vrienden voor. Om geen reet te geloven van wat je zegt, haha. Want dat was wel het moment waarop ik begreep: ik ben een acteur, ik weet precies wat er in zo’n kliniek van me wordt gevraagd en wat ik moet zeggen, maar ik zit mezelf gewoon voor de gek te houden. Daarna ben ik gaan schrijven en schrijven. Wil ik echt beter worden? Ja! En toen heb ik me overgegeven, aan die twaalf stappen en alles.’
Overgave, is dat het geheim?
‘Ik denk het, ja. En dat doe je met je hart. Ik weet nog dat ze me een tekeningetje lieten zien van iemand die in het water moet springen terwijl hij niet kan zwemmen. Toen dacht ik: ja, doe dat nou eens, man. Die reddingsboei wordt wel naar je toe gegooid. Er zijn hier allemaal mensen die er verstand van hebben, die zelf ervaring hebben met verslaving. Zie jezelf niet als het middelpunt, denk niet dat je slimmer bent. Spring maar, geef je over, dan ben je die verkramping kwijt.’
Een struikelblok was dat je geacht wordt een ‘hogere macht’ te omarmen. ‘Veel mensen denken: een hogere macht is God. Ik liep daar ook tegenaan, want ik ben zo atheïstisch als de neten. Ik doe niet aan God, ben er zelfs een beetje tegen. Iedereen moet lekker zelf weten wat-ie wel of niet gelooft, maar ik ben een kind van de jaren zeventig, van John Lennon enzo, en ik denk niet heel vrijblijvend over godsdienst. Totdat daar in Schotland iemand tegen me zei: waarom zit je daar nou zo tegenaan te hikken? Why don’t you just add another O? Niet God, maar good. En daar kon ik wel wat mee. Ja hoor, prima: I’m in good. En dat mag je van mij best een hogere macht noemen.’
Lachend onderbreekt hij zichzelf: ‘Ooit was ik enorm doorgezakt met Theo van Gogh. Allebei lazarus, allebei stoned. Toen probeerde ik hem ergens een trap af te helpen, want ik was bang dat hij zou vallen. Vasthouden, ondersteunen. ‘Rustig aan Theo, gaat het?’ Tot hij me opeens toebeet: ‘Vuile padvinder!’ Hahaha! Maar hij had gelijk hoor. Ik bén een beetje een padvinder. Steeds meer ook. I’m in good.’
Niet dat na Schotland alles makkelijk werd, maar het leven werd wel duidelijker. ‘Je bent verslaafd, en je blijft het. Dat moet je accepteren. Weten wat je valkuilen zijn, en dat er momenten zullen komen waarop je denkt: flikker toch op allemaal, ik heb het nu nodig. En dat dan vóór zijn. Waar is de hond? Hup: wándelen. Daarna ben je leeg, en dan gaat het wel weer.’
Eten is de lastigste van zijn verslavingen, zegt hij. ‘Met andere dingen kun je helemaal stoppen, met eten niet. En ik vind het zó lekker. Dus daar moet je mee leren omgaan.’ Vijf jaar geleden onderging hij een maagverkleining. ‘Dat hielp. En ik let ook beter op. Koop goede producten, eet drie, vier keer per week vegetarisch, wat in Spanje dan weer niet zo eenvoudig is. Maar bij tijd en wijle verval ik nog weleens in slechte gewoonten. Daar kom ik heel moeilijk vanaf.’
Ben je ook op zoek gegaan naar de dieperliggende oorzaken van je verslaving?
‘Nee, dat interesseert me niet zo. Ik heb geen trauma’s uit mijn jeugd. Lieve ouders gehad, niks te klagen. Een paar jaar geleden heb ik het toneelstuk Slaaf gespeeld. Oscar van Woensel, de schrijver van dat stuk, zei altijd: waarom, dat is een kindervraag. Daar ben ik het mee eens. Als je diep gaat graven, kom je ongetwijfeld uit bij onrust, woede. Op de wereld, op het systeem, op jezelf. Soms brand je van binnen, maar daar verander je niks aan. Je gedrag kun je wél veranderen. Daarom vind ik het belangrijk om zo’n stuk als Slaaf te spelen. Want waarom zou ik niet doorvertellen wat ik heb meegemaakt, en hoe ik er uiteindelijk een soort van oplossing voor heb gevonden? I’m in good, hè. Wie weet heeft een ander er wat aan. Zó veel mensen hebben ergens last van. Je kunt ook verslaafd zijn aan seks, aan gokken of aan je mobiele telefoon. Het zijn allemaal spanningsdingen, allemaal pogingen om te ontsnappen aan de wereld van nu.’
Ook Keefman, de monoloog die hij nu speelt, is een stuk dat hem na aan het hart ligt. Een uur lang is hij daarin een man in een gesloten inrichting die onophoudelijk tegen zijn psychiater praat. ‘Woedend is-ie. Hij spuugt zijn woorden uit, in die hele simpele, krachtige taal van Jan Arends. ‘Ik wil ook weleens een vrouw’, dat soort zinnen. Want hij is 40 en is nog nooit met iemand naar bed geweest. Echt verschrikkelijk, en ook heel zwaar om te doen. Maar dat vind ik fijn, want ik wil op m’n 65ste graag wat te kluiven hebben.’
Je hebt het eerder gespeeld, in 1999. Daarna was er ook sprake van een reprise, maar zei je in interviews: ‘Ik dacht het toch even niet.’ Toen koos je bewust voor wat je de ‘oppervlakte’ noemde.
‘Ja, ik heb beelden van mezelf uit die tijd, omdat ik voor het eerst met zo’n digitaal cameraatje aan het klooien was. Je ziet gewoon dat er een zwarte wolk van depressie om me heen hing. Kijk, ik ben niet die patiënt, maar de wereld van dat stuk is zo duister. Wil je die begrijpen, dan zal je daar een paar uur per dag in moeten duiken. Dus loop je te foeteren en te schelden, en die sappen die dan naar boven komen, kruipen toch in je. Dan ben ik even weg, even verdwenen in die gekte. Al ben ik daar wel wat evenwichtiger in geworden. Een uur nadat ik dat stuk heb gespeeld kan ik best een voetbalwedstrijd kijken.’
Maar daar is dus sinds 1999 wel iets veranderd.
‘Ja, ik denk dat ik een betere acteur ben geworden, met meer afstand en overzicht, waardoor ik me makkelijker in zo’n stuk kan verliezen. Destijds kwam ik net zo’n beetje uit het circus, en was ik meer bezig met mensen aan het lachen maken. Vind ik nog steeds hartstikke leuk, maar dit is belangrijker. Ik vind het een meesterwerk, een zuur bonbonnetje. Ik doe het om te bewijzen dat ik meer kan dan ik ooit heb laten zien, maar ook omdat die tekst van Arends een stem geeft aan mensen om wie we vaak met een bochtje heen lopen. Psychische problemen zijn overal. Dat merk je aan de reacties die je krijgt. ‘Dankjewel, ik hoor mijn man erin terug.’ Of een broer, of een moeder. Al is het er maar één die zoiets zegt, daarvoor rijd ik graag mijn busje naar Emmen, of Venlo. En daarvoor wil ik ook die zwartheid wel weer in duiken.’
Het is zwaar en zeker geen vetpot. Hij heeft net een afzegging binnen uit Oosterhout, omdat er te weinig kaartjes zijn verkocht. Maar Jack Wouterse haalt er zijn schouders over op. ‘De kunsten, en dan vooral de stukken die wat moeilijker te verhapstukken zijn, zitten in Nederland echt in het verdomhoekje. Komt ook door al die rechtse praatjes, dat we subsidievreters zijn. Dat vind ik erg, daar hebben we last van. Ik krijg geen rode cent subsidie, betaal mijn eigen technicus, mijn eigen busje, alles. Dus rot lekker op, weet je wel. Ik moet vaak denken aan de speech van acteur Herman Gilis, toen hij met pensioen ging. Hij zei: mensen zeggen vaak dat kunst de kers op de taart is, maar gódverdomme: wij zijn de taart! Daar ben ik het zo ongelooflijk mee eens. Zonder verhalen en boeken en muziek en toneel... Jongen, dan hoef je er toch niet eens aan te beginnen? Dus daar wil ik me graag voor inzetten. Dat vind ik ook een hogere macht.’
Natuurlijk is zo’n afzegging vervelend. ‘Maar kan mij het schelen. Dan doe ik het toch voor die honderd man die wel komen, in een andere stad. Toen ik bij het Ro Theater zat, kwamen er een tijdlang heel veel mensen speciaal voor mij, vooral jongeren, omdat ze me kenden uit films als Vet hard, een komische actiefilm met veel knokken. Als ik opkwam begonnen ze al te lachen. Ik vond het fijn dat ze kwamen, maar na een kwartier zag je ze wel afhaken, want ja, dit was toch iets heel anders dan ze hadden verwacht. Eigenlijk zaten ze in de verkeerde voorstelling, konden ze beter naar Jandino ofzo. Dat mag hè, het is geen oordeel. Maar dat lachen was soms wel lastig. Misschien had ik het ook een beetje over mezelf afgeroepen, met de keuzes die ik destijds maakte.’
Je hebt jezelf wel omschreven als een ‘volksacteur’, maar volgens Alize ben je ook een ‘ontkennende intellectueel’.
‘Hahaha! Ik weet het niet, ik ben allebei denk ik. Het heeft ook te maken met mijn achtergrond. Eigenlijk is het heel gek dat ik in dit vak terecht ben gekomen. Mijn ouders waren schatten van mensen, maar toneel, daar deden we niet aan. Dat vonden ze belachelijk thuis. ‘Moet je nou horen hoe raar ze praten.’ Na school ging ik naar de pedagogische academie, maar dat was het niet voor mij. Dus toen werd ik maar verkoper, van afzuigkappen. Daar was ik goed in, hoor. ‘Mevrouw, dit is de Rolls-Royce onder de afzuigkappen. Komt helemaal uit Zweden.’ Dat soort praatjes. Ondertussen wist ik: ik loop je maar wat op de mouw te spelden, koop dat ding toch lekker bij de Hema voor 150 gulden en niet van mij voor 700 gulden. Ik had er een goede carrière in kunnen maken, maar ja: pleur op, ik stond er niet achter. Aan de andere kant ontdekte ik zo wel dat mensen om me moesten lachen, dat ik een verhaal kon vertellen. Dus dacht ik: dan moet ik daar maar iets mee gaan doen.’
Zo kwam hij op de opleiding voor dramatische vorming terecht, ontmoette hij Els en begonnen ze het circus, waar ze dus alles zelf deden – eigenlijk net als nu, met Keefman. En in het najaar weer, als hij het stuk Bloedkoraal gaat spelen. Dat er een cirkel rond is, vindt hij een dooddoener, want zo simpel is het leven niet. ‘Maar de romantiek is terug. Daar was ik lange tijd niet mee bezig, en dat heb ik gemist. Ik doe weer waar ik ooit mee begon: rondreizend verteller zijn. Ik heb nog net geen clownsneusje op.’
Van alle dingen die Jack Wouterse nog wil doen steekt er één bovenuit, vertelt hij de volgende dag, als we met Arie door de heuvels wandelen. Hij heeft een filmscenario geschreven, losjes gebaseerd op het toneelstuk De laatste, dat hij in 2018 speelde. Het gaat over een oude clown die met zijn vrouw naar Spanje verhuist. Daar houden de parallellen met zijn eigen leven op.
Of eigenlijk: toch weer niet. De vrouw krijgt een ongeluk en sterft, maar laat een lijst na met punten die haar man moet opvolgen om te kunnen doorleven. ‘Want ze weet dat hij anders naar de kloten gaat. Hij moet gaan schilderen, veel wandelen met de hond, contact houden met de buren, dat soort dingen. Zoiets heeft mijn moeder ook gedaan toen ze kanker kreeg; mijn vader voorbereiden op het leven zonder haar. ‘Je doet het zo wat geld betreft, je neemt een nieuwe vriendin, je gaat niet trouwen.’ Ik heb dat altijd erg aangrijpend gevonden. Nou ja, logisch natuurlijk...’
Begeesterd vertelt hij het verhaal, dat zich ontpopt als een roadmovie, met een ontvoerd kind in de hoofdrol. Het is af, klaar. ‘Het is feelgood, het is huilen, het is cinematografie, en het is ook een doorgeefverhaal van een oude man aan een volgende generatie.’ Maar ja, hij moet een regisseur vinden, een producent en bovenal: geld. Daar hikt hij een beetje tegenaan. ‘Ik ben bang dat dan de boekhouders en de managers zich ermee gaan bemoeien. Dat gebeurt zo vaak tegenwoordig. Gaan ze zeggen: we willen een beetje meer de tijdgeest zien. Iemand met een handicap, weet ik het. Heb ik geen zin in. Als je goed kijkt, zit alles wat erin moet er al in. Kunst moet geen democratie zijn. Ik wil het niet uit handen geven. Of misschien half, want ik kan het ook niet alleen. Dus ja, we zullen zien.’
Toch kriebelt het, elke dag eigenlijk. Vanzelfsprekend zal hij de oude clown zijn. ‘Zo’n man waarvan je ziet: die maakt het niet lang meer. Die in de eerste scènes loopt te hijgen zoals ik nu, op paadjes als deze, met een hond die steeds kijkt zoals Arie nu doet: gaat het? Ben je er nog?’
Dan, met een brede lach: ‘Maar verder is het dus een fantasieverhaal hè. Het kan een wereldhit worden, ik weet het zeker. Maar kom, we moeten doorlopen, want je hebt de paella in het dorp nog niet geproefd.’
Cv Jack Wouterse
17 juni 1957 Geboren in Soest.
1977-1980 Opleiding tot docent dramatische vorming, Toneelschool Arnhem.
1980-1981 Opleiding circusschool, Arnhem.
1983-1990 Eigen rondreizend circus, Circus Fiasco.
1989 Eerste rol in toneelstuk Muizen en mensen bij jeugdtheatergroep Pssstt (regie Johan Doesburg).
1992 Eerste grote filmrol in De Noorderlingen, van Alex van Warmerdam.
1992-heden Rollen in 52 films en talloze tv-series (o.a. All Stars, Grijpstra en De Gier) en toneelstukken bij diverse gezelschappen.
1994 Gouden Kalf voor zijn rol in tv-film En route.
1998 Hoofdrol in cultfilm Temmink: The Ultimate Fight.
1999 Gouden Kalf voor tv-film Suzy Q, het televisiedebuut van regisseur Martin Koolhoven.
1999 Volwassen’ toneeldebuut in Blasted van Het Nationale Toneel.
1999-2016 Als acteur verbonden aan het Ro Theater.
2022-2023 Reprise van theatersolo Keefman.
Najaar 2023 Toneelstuk Bloedkoraal, geïnspireerd op de mythe van Orpheus en Eurydice, met accordeonduo Toeac.
Fotograaf: Erwin Olaf
Assistant fotograaf: Piotr Owczarzak
Styling: Maartje Wevers & Monica Petit
Visagie: Yvonne Nusdorfer @NARS @BalmainHairCouture
Nabewerking: Patrick Bras @ Eclipse retouch
Met dank aan: Movieshaker