Interview
Er kan niet veel meer bij in het huis van Ramsey Nasr, maar voor een prille liefde is nog nét plek
Succes is maar relatief, weet acteur, schrijver en verzamelaar Ramsey Nasr sinds zijn grootste angst onlangs uitkwam toen zijn moeder overleed. ‘Ik heb een fantastische wereld gecreëerd waarin het echte leven onmogelijk is geworden.’
De afspraak stond al voordat bij acteur en schrijver Ramsey Nasr het noodlot toesloeg. Naar aanleiding van zijn nieuwe tv-serie Dr. Nasrs Wunderkammer zou hij vertellen over zijn ietwat uit de hand gelopen verzamelwoede, en waar dat zoal toe heeft geleid. In zijn Amsterdamse bovenwoning natuurlijk, die de afgelopen jaren is omgetoverd tot een fascinerend (en stampvol) privémuseum, waarin zijn particuliere interesse de enige lijn lijkt te zijn.
Denk: opgezette dieren, oude prenten en gravures, foto’s die je ‘daguerreotype’ moet noemen, etalagekasten vol fossielen, stenen die ooit als vuistbijl dienden in de hand van een neanderthaler. In de serie neemt Nasr telkens een deel van zijn verzameling als uitgangspunt voor nieuwsgierige zoektochten, en poogt hij via gesprekken met kunstenaars en kenners de geschiedenis met het heden te verbinden.
Maar toen overleed zijn moeder, onverwachts, op 78-jarige leeftijd. De afspraak werd uit-, maar niet afgesteld. Twee weken lang was Nasr samen met zijn jongere broer vrijwel onafgebroken in zijn ouderlijk huis in Rotterdam, om zijn vader te steunen, praktische zaken te regelen en ‘nou ja, gewoon, bij elkaar te zijn’.
De Wunderkammer zag hij alleen toen hij er zijn pak voor de crematie kwam ophalen. Tot overmaat van ramp bleek daarna de geliefde kat van zijn ouders uitgezaaide kanker te hebben, en moesten ze de beslissing nemen om haar te laten inslapen. ‘Dat je denkt, dat kan er nu echt niet bij. Maar het kon ook niet wachten, want er was een kans dat ze zou stikken. Dus stond ik vanochtend met een schep in de tuin, om een grafje te graven in de bevroren grond.’
Kortom, zijn leven staat ineens in het teken van rouw. ‘Ik zal waarschijnlijk wel een paar keer volschieten’, waarschuwt hij terwijl hij koffie maakt. ‘Dat gebeurt de hele tijd. Ik vind het niet erg, en jij hoeft er ook geen meelij mee te hebben of het opnamebandje stil te zetten. Het is gek, mijn reacties zijn ineens heel onvoorspelbaar. Ik ga niet lopen gillen ofzo, maar ik weet ook niet van tevoren welke herinnering of welk beeld de tranen losmaakt.’
Het is alsof hij zichzelf met een ‘derde oog’ bekijkt, zegt hij. ‘Momenteel zit ik in een soort tussenzone: ik heb een bepaalde ruimte verlaten en ik moet een nieuwe ruimte nog ingaan. En met ruimte bedoel ik waarschijnlijk: tijd. Tussen alles door ben ik sinds een paar dagen weer aan het werk voor mijn rol in de serie Oogappels, en daar heb ik soms zowaar zelfs lol in. Dan voel ik me daar even schuldig over. En daarna denk ik weer: is dat slecht? Nee, dat niet, maar het is nieuw.’
Op tafel staat een foto van zijn moeder, lachend tijdens een spelletje rummikub. Natúúrlijk staat die foto daar, het is dezelfde die tijdens de uitvaart op haar kist stond. Maar in het wonderlijke universum dat Nasr van zijn eigen huis heeft gemaakt is het ook een beetje een Fremdkörper. Iets van nu, waar de uitgestalde objecten eromheen juist uitdrukkelijk naar een vroeger verwijzen. Iets aards ook. Tijdens het gesprek dwalen zijn ogen er telkens weer heen.
‘Al jaren was ik dagelijks bezig met dit moment’, zegt hij. ‘Gezond is het misschien niet, maar ik had één angst die alles overtrof, álles, en dat was: mijn ouders kwijtraken. Nu is dat dan gebeurd, althans deels. En toch, hoe verschrikkelijk het ook is, ik denk ook steeds: het is geen groot verhaal, want het overkomt ons allemaal. Alleen zit ik er middenin.’
Ze waren altijd een bijzonder hecht gezin, met zijn vieren. Op bezoek in Rotterdam bleven hij en zijn broer Shariff nog regelmatig logeren in hun oude jongenskamers. Niet alleen om vrolijke redenen; hun moeder was al decennia chronisch ziek. Dat begon met migraine, maar werd mettertijd een onontwarbare kluwen van vaak moeilijk verklaarbare klachten. ‘Ze had geen dag zonder pijnen en slikte veel medicijnen. Vroeger bijvoorbeeld Cafergot, waarvan nu pas de ernstige bijwerkingen bekend zijn, maar dat indertijd werd aanbevolen. Het blijft gissen, maar wij denken dat de bijwerkingen van deze en latere medicijnen een groot deel van de ziekte zijn gaan vormen. Daarin zit ook een deel van het verdriet. Mijn moeder was bovendien slechtziend. Ze is de liefste en gevoeligste vrouw die ik ooit heb gekend. Juist daardoor was dit zo zwaar voor haar, en daarmee ook voor ons. Het vrat gaandeweg aan het weefsel van de familie. Terwijl die familie alles voor haar was.’
Grote troost, zegt hij, is dat de laatste jaren heel fijn waren. Begin vorig jaar maakten ze nog een gezamenlijk reisje naar Parijs, terwijl zijn ouders al heel lang niet meer op vakantie waren geweest. ‘Bérgen foto’s gemaakt, misschien omdat ik ergens al dacht: mooi voor later. Het was ook opvallend dat mijn moeder dat ineens toeliet, want zij wilde nooit gefotografeerd worden. We hebben echt heel mooie tijden samen beleefd. Ik heb haar duidelijk kunnen maken hoeveel ik van haar hou, er is niets ongezegd gebleven. Het is ontzettend fijn dat we dat weefsel weer hebben kunnen herstellen.’
Met een knik naar de foto op tafel: ‘Ook door te rummikuppen dus. Dat had ze de laatste jaren helemaal herontdekt, en wij met haar. Na het eten kwam de doos tevoorschijn. Het was het enige moment dat ze voor zichzelf opeiste. En dan met mijn vader en mijn broer erbij. Dat was onversneden geluk. Gewoon: een spelletje spelen, en dan een beetje steggelen over de regels. Zo van: je bent nou wel heel lang aan de beurt. Want als je onbeperkte tijd hebt, kom je er altijd wel uit.’
Een zucht. ‘Dus had ik een paar zandlopers gekocht, om haar met Sinterklaas te geven. Dat we zouden weten: als je tijd op is, moet je stoppen. Maar we hebben geen Sinterklaas meer gevierd. 5 december was de dag waarop ze werd gecremeerd. Toen heb ik het haar verteld in de toespraak die ik hield. Als je tijd op is, moet je stoppen. En ik heb mijn moeder een zandlopertje meegegeven in haar hand.’
Hij valt even stil, knippert zijn ogen droog. Tijd voor een bruggetje naar het thema ‘vergankelijkheid’, en hoe wij mensen daarmee omgaan. ‘Een van de afleveringen van de serie gaat erover. Wat laat je na? Wat wil je bereiken in je leven? We streven allemaal naar succes, zien alles als een investering, willen eeuwig jong lijken door alles met filters en fillers te verhullen. Dat heeft ons een beetje immuun gemaakt voor het idee van vergankelijkheid, onvolmaaktheid, ziekte en verval. Succes is het dominante narratief, terwijl dat juist het enige is waarvan we zeker weten: het is absolute onzin, want je sterft. Vergankelijkheid is wat ons leven kenmerkt. Het roeien met de riemen die je hebt, het kleine afgebakende geluk proberen te vinden; rummikuppen met je moeder. Dus ja, wat is succes?’
Hij staat op, rommelt in een kast en komt terug met een klein zwart beestje. ‘Dít is succes: de chiton. De mens kan nog maar een miljoen jaar fatsoenlijk rechtop lopen, dit beestje bestaat al honderden miljoenen jaren en leeft nog steeds. Al sinds het cambrium. Het is een polyplacofoor, een weekdier, leeft in de zee. Is het een bijzonder dier? Nee. Maar het heeft al die tijd een manier gevonden om te overleven – heel bescheiden, doet niemand kwaad, terwijl wij mensen het voor onszelf en alle anderen aan het verzieken zijn. Maar als wij uitsterven leeft de chiton door, en de korstmossen ook. Het is genant, dat we laatst weer zo’n klimaattop hadden waar niks uit kwam, dat we gewoon niet in staat zijn om over ons eigen idee van groei en onsterfelijkheid heen te stappen. Succes is dus hoogst relatief.’
Je zou kunnen zeggen: dat is een beetje makkelijk praten voor iemand die zo succesvol is als jij.
‘Ik ben me er voortdurend bewust van dat ik geluk heb, gezond ben en de kans heb gekregen om mijn talenten te ontwikkelen – ook dankzij de onvoorwaardelijke steun van mijn ouders. En ik vind het fijn om te worden gewaardeerd, misschien zelfs geliefd te zijn. Maar een carrière, succes an sich, heb ik nooit nagestreefd. Na mijn ‘doorbraak’ als acteur ben ik het niet in Hollywood gaan proberen. Ik zat in die dagen ook niet in enorm succesvolle films of series. Ik deed gewoon wat ik graag deed, en dat was het belangrijkste. Ik vond het toen wel jammer dat ik kennelijk nooit ergens rigoureus voor koos, ik wilde altijd alles tegelijk, en dat heeft ook nadelen. Ik ben jaloers geweest op mensen die zich helemaal op één ding kunnen richten. Maar ik heb, met hulp van heel veel anderen, kunnen doorgroeien en mijn eigen pad kunnen bewandelen.’
Ramsey Nasr is een duizendpoot, met op het oog een tamelijk grillig carrièreverloop. Zijn Wikipedia-pagina vermeldt onder ‘beroep’: dichter, schrijver, essayist, acteur, regisseur, librettist en vertaler. Die gedaanten bestaan naast elkaar, wisselen elkaar af, vloeien in elkaar over. Vrij kort nadat hij in de jaren negentig zijn naam als acteur had gevestigd, begon hij met publiceren. Hij werd stadsdichter van Antwerpen en Dichter des Vaderlands in Nederland. Als zoon van een Palestijnse vader was hij jarenlang een voorname stem in het debat over de Palestijnse zaak, maar hij trok zich daar uit terug, naar eigen zeggen ‘verbitterd omdat er nooit ene reet verandert, terwijl iedereen inmiddels heel goed weet wat er aan de hand is’. Maar zijn maatschappelijke engagement is veel breder. Tijdens de coronaperiode verscheen opeens De Fundamenten, een vlammende essaybundel waarin hij, onder veel meer, het vooruitgangsgeloof en het vrije marktdenken bekritiseert. Met meer dan zeventigduizend verkochte exemplaren in korte tijd raakte de bundel duidelijk een gevoelige snaar.
Iets van de huidige ‘Dr. Nasr’, de bevlogen, ietwat zonderlinge verzamelaar uit de tv-reeks, heeft ook altijd wel in hem gezeten. Als tiener blonk hij uit op het gymnasium, alles wees op een wetenschappelijke carrière. Hij wilde classicus worden, bioloog – elke maand iets anders. Hij tekende veel en wilde ook striptekenaar worden. ‘En toen ging ik in het schooltoneel spelen, en heb ik nooit meer een potlood aangeraakt, want vanaf dat moment wist ik wat ik écht wilde.’
Het was een klassiek gevalletje ‘kijk naar mij!’, zegt hij lachend. ‘Toneelspelen maakte me plots echt gelukkig. Maar het was ook een vorm van aandacht opeisen. Ik zat op school tussen welgestelde jongeren uit Kralingen en Hillegersberg. Ik zat niet op de hockeyclub, droeg geen merkkleding. Ik had een grote bek en was sociaal vaardig, maar als puntje bij paaltje kwam was ik een vreemde eend in de bijt. Dus dat ging ik uitvergroten. Rare kleren dragen, grote ringen, kettingen van mijn moeder, mouwophouders, lichtgevende bretels. Ik had kort haar met een klein gevlochten rattenstaartje, praatte opzettelijk plat Rotterdams. Op feestjes droeg ik een keer mijn overhemd achterstevoren met een stropdas op mijn rug. Haha, en dan toch verwonderd zijn dat je geen succes hebt bij de meisjes. Maar ik moest me kennelijk afzetten en blijkbaar mocht ik zo de deur uit. En dan vind je ineens een rechtvaardiging voor dat afwijkende gedrag, een kunstvorm die algemeen aanvaard is: acteren!’
Was het echt zo’n openbaring?
‘Nou, ik was 13, dus het was vooral: ikke, ikke, ikke. Stralen, opleven. Je bent je ego aan het vormen, alle bevestiging is mooi meegenomen. Maar ergens had ik toch wel de zekerheid dat wat ik deed de moeite waard was om naar te kijken. Dat kun je talent noemen, maar ik besef ook dat het een afwijking is. Je plaatst jezelf buiten de orde. Als je floreert zodra je op podium gaat staan, in een kooi van licht waar je niet uit kunt – daar zitten kanten aan die misschien niet helemaal gezond zijn.’
Op zijn 17de ging hij naar de toneelschool in Antwerpen. ‘Dat was een schok: allemaal mensen die dachten zoals ik. Ik had geen idee dat zoiets bestond. Die rare kleren verdwenen onmiddellijk, ik hoefde niet langer te vechten om te worden geaccepteerd. Maar ik was wel ontzettend baldadig in die tijd, zat elke avond in het café; in Antwerpen is er geen sluitingstijd. Ik ben een keer mijn eigen stamkroeg uitgezet omdat ik met een brommer naar binnen was gereden. Het was een fantastische tijd, waarin ik het leven leerde kennen, maar het was niet vol te houden.’
Dat klinkt als een heel ander persoon dan de man die met een plumeau een opgezette krokodil staat af te stoffen, zoals we in de serie zien.
‘Haha, totáál anders. Ik had dat toen nodig, er moest kennelijk een teveel aan energie uit. Veel later kwam ik eens een stamgast uit die tijd tegen, die opmerkte dat ik zo rustig was geworden. Ik begon me al half te verontschuldigen, dat ik het vroeger inderdaad wel bont had gemaakt, maar zij zei, een beetje teleurgesteld bijna: ja, maar het was wél leuk. Toen vroeg ik me af: ben ik iets kwijtgeraakt, iets elementairs van mezelf? Maar nee, je kunt toch niet altijd dezelfde persoon blijven. Ik wil dat ook niet.’
Is die onrust vanzelf verdwenen?
‘Nee, die is er nog, maar ik heb gaandeweg manieren gevonden om ermee om te gaan. Vooral dankzij de kunsten. Op de toneelschool kwam ik in aanraking met klassieke muziek, en dat was een soort tovermiddel voor me. Meteen het echte werk ook: 15de-eeuwse meerstemmige koormuziek, keihard op de koptelefoon. Muziek was het enige waarvan ik, samen met lezen, rustig werd.’
Toen hij in 1995 een beurs won met zijn afstudeerproject De Doorspeler, besteedde Nasr al het prijzengeld aan boeken en cd’s. ‘Dat was nogal ongewoon, je moest het eigenlijk gebruiken om zelf iets te schrijven of op te zetten. Maar ik zei: ik haal al mijn inspiratie uit lezen en luisteren.’ Hij gebaart naar de boeken en cd-kasten die ook een aanzienlijk deel van zijn Wunderkammer in beslag nemen. ‘Dit is een omgeving waarin ik me veilig voel, hoe stom dat misschien ook klinkt. Ik beschouw schrijvers en componisten als mijn vrienden. Het geeft me een fijn gevoel dat ik, als ik over jouw schouder kijk, de ruggen van Dostojevski, Hadewijch en Orwell zie. Als ik ze nodig heb zijn ze er. Als ik behoefte heb aan Heinrich Heine kan ik met hem praten, converseren via zijn gedichten. Dat is ook een vorm van troost.’
Papieren vrienden zijn echte vrienden?
‘Wat is echt, en wat niet? Het heeft me altijd gefascineerd hoe die werelden door elkaar lopen, en eigenlijk hetzelfde zijn. Ik ben al een tijd bezig met twee romans tegelijk, en ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de personages die daarin voorkomen niet bestaan: ik zie ze rondlopen, hoor ze praten. Als acteur begeef ik me ook op dat vlak: eergisteren werd ik op de set van Oogappels getroost door de actrice die mijn moeder speelt. Maar dan dus in een scène. Zo kort na de dood van je eigen moeder is dat iets onwezenlijks. Ik weet dat het een actrice is, maar als we gaan spelen zijn mijn tranen toch echt.’
Acht jaar geleden, zo rond de tijd dat iedereen op aanraden van opruimgoeroe Marie Kondo aan het ontspullen sloeg, begon bij Nasr de verzameldrift serieuze vormen aan te nemen. ‘Ik was net hier komen wonen, mijn eerste koophuis, en dat maakte iets los. Ik kocht eens een oude foto, een likeurflesje uit de jaren dertig – dingen die geen nut hebben, maar wel iets anders bieden: geschiedenis of schoonheid. En toen ontdekte ik dat je op veilingen zo’n beetje alles kunt kopen, ook spullen waarvan ik altijd dacht dat ze alleen bestemd waren voor musea of voor rijke verzamelaars. Toen ik dat eenmaal wist was het hek van de dam.’
Waarom doe je het? Wat levert verzamelen je op?
‘Rust, toch weer dat. Ik heb altijd geprobeerd een wereld om me heen te creëren waarin het hyperparticuliere en de brede buitenwereld in elkaar overlopen, en de Wunderkammer is daar een afspiegeling van. Ik wil er goed zorg voor dragen, als een conciërge, een huisbewaarder. En ik vind het gewoon heerlijk die dingen binnen handbereik te hebben. Thuis, in alle rust, beleef ik elke keer weer een avontuur. Ik sla een prentenboek open en denk: wow, ik zit nu midden in de 17de eeuw. Ik hou die vuistbijl van de neanderthaler vast, en hij past precies in mijn hand. Dat is een soort overlapping van lagen, een tactiele manier om de geschiedenis te ervaren.’
En dan voel je je verbonden met de neanderthaler?
‘Ja. Het idee: dat had ik kunnen zijn. Het klinkt misschien vaag, maar zo ben ik ook opgevoed door mijn ouders. Plaats jezelf nooit buiten de realiteit, denk nooit, als je op televisie een vluchtelingenstroom ziet: dat overkomt mij niet. Het kan jou wel overkomen, jij kunt dat zijn. Empathie is alles wat we hebben, denk ik, alles wat ons op de been houdt. En dat is wat verzamelen mij geeft: een verbintenis tussen mijzelf en de buitenwereld.’
In de serie wordt ook veel aandacht besteed aan de schaduwzijden van je collectie.
‘Ja, ik heb dingen die ik niet prettig vind om te verzamelen, maar die ik bewaar als een soort bewijsmateriaal. Neem dit ding: een Congolese brievenhouder uit de jaren dertig gemaakt van malachiet en koper. Nou, je weet wat er in Congo is gebeurd. Die grondstoffen zijn niet op vredelievende manier gedolven, die mijnwerkers werden uitgebuit en onderdrukt. Toch wil ik dit graag bij me hebben en houden, juist omdat het me van die geschiedenis doordringt. De schoonheid én de gruwel ervan – die twee dingen wil ik naast elkaar laten bestaan. Omdát het me verwart. Je kunt de tijd niet uitwissen.’
In de aflevering over beeldvorming gaat hij met zijn collectie van 19de-eeuwse foto’s uit het Midden-Oosten naar een hoogleraar genderstudies die lange tijd in Algerije had gewoond. ‘Zij liet me zien hoezeer ons beeld van die regio gebaseerd is op een projectie van westerse mannen uit die tijd. Veel van die foto’s zijn geënsceneerd. De vrouwen worden altijd afgebeeld als geheimzinnig, sensueel en losbandig. De hele sfeer is een beetje gedegenereerd. Als er eens een landschapsfoto tussen zit, dan is dat land leeg, zonder mensen. Een bijbels landschap, klaar om gekolonialiseerd te worden en beschaving te komen brengen. De fotografen van toen wilden niet de werkelijkheid laten zien, maar zochten de bevestiging van hun eigen beeld. Het was puur exotisme – en ze wisten het. Ze wísten dat het Midden-Oosten niets te maken had met de beelden die ze maakten en verkochten. Ik vond het shockerend om te beseffen. Maar goed, zo kan je via het verzamelen van oude foto’s dus ook iets leren over zaken waar we juist in deze tijd enorm mee bezig zijn.
Intussen weet Ramsey Nasr heus wel dat het ook een eigenaardige bezigheid is, dat verzamelen. Zijn Wunderkammer is een fascinerende plek, maar het is duidelijk dat er niet veel meer bij kan voordat de boel uit zijn voegen barst. ‘Het eindstadium van elke verzameling is dat je nog één nieuwe aanwinst naar binnen duwt en daardoor de deur niet meer open krijgt. Dat je jezelf hebt buitengesloten. Dat is de tragiek ervan, en daar ben ik bijna aangekomen. Ik kan oprecht verontwaardigd zijn dat ik niet gewoon in een echt museum mag wonen. Eigenlijk zeg ik: help mij. Ik heb een fantastische wereld gecreëerd waarin het echte leven onmogelijk is geworden, praktisch en gevoelsmatig. Ik kwam mijn buurmeisje een keer tegen in het trappenhuis. Ik zeg enthousiast: o, ik heb net toch een leuk konijntje gekocht! Haar ogen werden zo groot als schotels: écht? Ik was alleen vergeten erbij te zeggen dat het een opgezet konijntje was.’ Hij lacht: ‘Dus ja, ik ben me ervan bewust dat verzamelen de ene leemte vult en de andere creëert.’
Welke dan?
‘Nou ja, ik heb nog geen gezin. Geld dat andere mensen besteden aan kinderen of aan een auto geef ik hieraan uit. Vroeger zoop ik het op in het café. Zo plat is het ook. Als er een kind was waar ik nu voor moest zorgen had ik geen tijd om op veilingen te bieden. Of zou er iemand naast me zitten die zei: stop daar eens mee, man. Van dat bedrag kunnen we op vakantie.’
Je zegt ‘nog geen’. Zit dat gezin in de planning?
‘Dat zou ik heel graag willen. En ik heb ook iemand ontmoet. Het is nog pril, maar het is niet voor niets dat ik er openlijk over durf te praten. Zeker nu, met het verlies van mijn moeder, ben ik zeldzaam gelukkig en dankbaar dat ik haar heb leren kennen. We hebben het telkens als ze hier was ook al een beetje grappend over de Wunderkammer gehad. Ze heeft een hond, wat ik heel gezellig vind. Nou, die past er nog nét bij, maar toch, dit is geen plek voor een gezin. Wat ik nu vooral fijn vind, is dat het voelt alsof zij het leven hier weer een beetje toelaat. Alsof de zon binnen in mijn kamer opkomt. Maar goed, ik wil er voorzichtig mee omgaan. Je weet niet hoe het loopt.’
Je Wunderkammer zou binnen de kortste keren vol liggen met speelgoed en luierdoekjes. Ben je daar bang voor?
‘Nee. Dat wil ik. Maar goed, het kan én én zijn, hè? Ik heb tot nu toe altijd alleen gewoond, en dat vond ik soms jammer maar ook wel prettig. Ik ben een extreem persoon, die heel goed gedijt in een sociale context, maar ook erg op zichzelf is. Zo zijn er nog meer extremen in mijn karakter, die soms lastig zijn voor mezelf of mijn omgeving, maar dat is nu eenmaal zo. Er is iets aan alleen-zijn dat niks te maken heeft met eenzaamheid. Ik heb vaak maandenlang gereisd zonder iemand te spreken, en dan was ik heel gelukkig. Maar verschillende verlangens kunnen naast elkaar bestaan. Want tegelijkertijd verlang ik naar iemand die mijn gedachten tegenhoudt, die dat alleen-zijn doorbreekt en me relativeert. En kom ik op een leeftijd waarop ik denk: zou het nog gebeuren, een gezin?’
In deze tijd is die fantasie moeilijk te scheiden van de rouw om zijn moeder, zegt hij. ‘Ik vertelde je hoe dat jarenlang mijn allergrootste angst was. Maar als er een kleinkind in haar leven was geweest, en ook in dat van mijn vader, dan had ik er nu misschien meer vrede mee gehad. Vanochtend heb ik onze kat Minushka begraven. Vergeef me het romantische beeld, maar als daar een kind naast had gestaan was er een soort verband geweest dat op zichzelf al helend is, denk ik. Dan ervaar je aan den lijve dat er een keten van leven is die wordt doorgezet, en wordt het makkelijker om je te verzoenen met het feit dat iets eindig is. Omdat het dan dus ook oneindig is.’
Dan onderbreekt hij zichzelf. ‘Dit zijn allemaal verzinsels natuurlijk. Ik kan dat niet tegenhouden. Maar goed, als schrijver en acteur verzin je nou eenmaal dingen. Inbeelding is wie we zijn.’
Dr. Nasrs Wunderkammer is vanaf 11 januari elke woensdag om 22.20 uur te zien bij de NTR op NPO 2.
CV Ramsey Nasr
28 januari 1974 Geboren in Rotterdam.
1995 Toneelacademie Studio Herman Teirlinck in Antwerpen.
1995 Philip Morris Scholarship Award voor De Doorspeler.
1995-2000 Acteur bij Het Zuidelijk Toneel.
2000 Dichtersdebuut met de bundel 27 gedichten & Geen lied.
2002 Regisseur van Mozarts opera Il Re Pastore, in de Gentse Opera.
2005 Stadsdichter van Antwerpen.
2009-2013 Dichter des Vaderlands.
2013-heden Acteur bij Internationaal Theater Amsterdam (ITA).
2013 Winnaar van de Gouden Ganzenveer.
2016 Louis d’Or voor zijn rol in The Fountainhead.
2019 Louis d’Or voor zijn rol in Een Klein Leven.
2019-heden Speelt een van de hoofdrollen in de tv-serie Oogappels.
2020 Gouden Kalf voor zijn rol als Ischa Meijer in de tv-serie I.M.
2021 Essaybundel De Fundamenten: een indringende hartenkreet en een politieke oproep tot opstand.
2022 Rol van Ad Melkert in de tv-serie Het Jaar van Fortuyn.
Fotografie: Jouk Oosterhof
Fotografie-assistent: Isabel Bohle
Haar: Danine Zwets