Wensink oogst bewondering met sublieme aanvalsvariant
Het wedstrijdrapport hoefde er niet bij te worden gepakt om de walkover (3-0) van de Nederlandse volleybalsters tegen het armzalige Slowakije te verklaren....
Dat Caroline Wensink vrijdag niet de meest scorende speelster aan de zijde van Nederland werd, baarde geen opzien. Manon Flier maakte vanzelfsprekend de meeste punten (twintig) en had nog de meeste concurrentie van aanvoerster Ingrid Visser (elf). Wel waren de acht punten van Wensink stuk voor stuk het aanzien waard. Nooit kwamen ze voort uit geblunder bij de tegenpartij.
Vooral de vier scores uit een wapen waar Wensink met haar grote handen het meeste succes mee boekt, leidden tot goedkeurende geluiden op de tribunes. En er waren de blikken van wanhoop aan de overzijde van het net, want bij Slowakije was niemand in staat een punt te maken met de zogeheten omloopbal.
De gespecialiseerde aanval, het kijken altijd waard, is een geheim noch een tovertruc. Zeldzaam is hij ook niet, hoewel zeker niet elke speelster hem beheerst. Wel kan de omloopbal alleen worden uitgevoerd door diegenen die zijn doorgedrongen tot de hogeschool van het volleybal.
De werking is als volgt: de spelverdeelster zet de aanval op aan het net. Op dat moment maakt een aanvalster een schijnbeweging, door om de spelverdeelster heen te lopen, en zo het blok op het verkeerde been te zetten. Het gevolg is dat minstens één tegenstander haar positie moet verlaten, waardoor er – zoals tegen Slowakije – ruimte in het midden vrijkomt om te scoren. In het mannenvolleybal, waar de kracht regeert, is de subtiele omloopbal zelden te zien.
Voorheen durfden de Nederlandse volleybalsters er ook niet aan te beginnen, bang om de bal in het net te zien rollen of de tegenpartij het initiatief te schenken. Maar sinds de ploeg zich bij de wereldtop heeft gevoegd, is ook het moeilijkheidsniveau omhooggegaan. De omloopbal is een wapen dat daarbij vanzelfsprekend tot het arsenaal is gaan behoren.
Wensink is met Manon Flier en Mirjam Orsel de enige die zich bedient van de aanvalsvariant en die ze naar eigen zeggen al haar hele leven beheerst. Ze werkte de afgelopen winter juist aan het beter onder controle krijgen van de standaardaanval door het midden: hard slaan, zo nodig door de blokkerende handen heen.
Haar specialisatie past in de opvallende opmars van de voorheen betrekkelijk anonieme speelster die via de Twentse volleybalinstituten Longa en Pollux uitkwam bij het Duitse Münster, voordat ze drie jaar geleden haar geloof uitsprak in het Bankrasmodel.
Bij de World Grand Prix groeide de 23-jarige Wensink uit tot een van de meest gevreesde blokkeersters van het door alle toplanden bezette toernooi. Van de 73 keren dat haar handen de lucht in gingen, waren 23 pogingen effectief. Het succespercentage van 31,5 procent lag veel hoger dan het mondiale gemiddelde van 20 procent, rekende volleybalstatisticus Leo van Hal uit.
Bovendien was Nederland van alle deelnemers het meest actief met de aanval via de middenlinie, die ook bij de Europese titelstrijd hoofdzakelijk wordt gevormd door Wensink en Visser. ‘Ik wist van mezelf niet dat ik zo goed was’, sprak de geboren Enschedese na de World Grand Prix, waar het team volgens haar in ‘kill and attack-modus’ had gespeeld.
Na een koude EK-start tegen België, waar ze nooit haar ware niveau haalde, herstelde Wensink zich een dag later overtuigend. Ze is voor Selinger een zekerheid geworden in de basisopstelling, ook al heeft ze daarbij deels geprofiteerd van de afwezigheid van Francien Huurman.
De strijd om de positie in de middenas is volgens Wensink fair en met open vizier gespeeld. Af en toe vraagt ze zelfs om advies bij haar concurrente met de zo lange staat van dienst, die na haar behandeling aan borstkanker weer haar oude niveau heeft hervonden.
Huurman wordt door Selinger ingezet als er meer kracht aan het net is vereist of er meer centimeters nodig zijn. Al hoefde de wissel tegen Slowakije om die reden niet te worden toegepast.