Triomftocht op levertraan en bruine bonen
Geboren: 26 april 1918 in Baarn.
HET WAREN er uiteindelijk vier, maar kenners beweren dat Fanny Blankers-Koen ook vijf of zelfs zes gouden medailles had kunnen winnen bij de Olympische Spelen in Londen. Ze durfde het niet aan om in een week waarin ze lijf en leden al zo zwaar belastte, ook nog een - kansrijke - gooi te doen naar de titels bij het hoog- of verspringen. Ze was eigenlijk zoveel meer dan een uitzonderlijk getalenteerde sportvrouw; Fanny Blankers-Koen was in de naoorlogse jaren een baken van licht in de ontredderde samenleving. Een symbool voor nieuw elan en voor de rol van de vrouw bij de wederopbouw van de natie. Dertig jaar was Fanny Blankers-Koen, en moeder van twee kinderen, toen ze uitgroeide tot de onbetwiste ster van de Olympische Spelen. 'De Jesse Owens van Londen', noemde chef de mission Karel Lotsy haar met een verwijzing naar de Amerikaanse atleet, die twaalf jaar eerder vier keer goud had gewonnen op de Spelen van Berlijn. De jonge Fanny Koen was daar ook geweest, maar doordat officials hadden verzuimd haar in te schrijven voor de 100 meter, kwam ze alleen bij het hoogspringen (zesde) en op de 4 x 100 meter estafette (vijfde) in actie. Blankers-Koen was geen laatbloeier, maar door het oorlogsgeweld kreeg ze pas laat de kans op olympisch niveau te schitteren. In Hoofddorp, waar ze opgroeide, bleek al snel dat het rusteloze kind de aanleg, ijver en wilskracht bezat om het in de sport ver te schoppen. De kleine Fanny was een fanatiek turnster en zwemster, maar nadat ze op 15-jarige leeftijd haar eerste hardloopwedstrijd had gewonnen, lag de weg naar de atletiekvereniging (het Amsterdamse ADA) open. Haar eerste officiële wedstrijd liep ze op geleende spikes, die zo groot waren dat de ruimte moest worden opgevuld met watten. Het ongemak verhinderde haar niet te winnen, en vader Koen beloonde zijn dochter prompt met passende schoenen. Haar ontwikkeling verliep stormachtig; vooral door haar kracht en haar eerzucht. Ze begon op de 800 meter en holde van overwinning naar overwinning. 'Maar ik liep vreselijk ontactisch. Ik begon tweehonderd meter voor de finish maar te sprinten als een gek. Achter me vielen ze dan stuk voor stuk min of meer flauw.' Fanny Koen was een natuurtalent, dat bij ADA in handen viel van de oud-atleet en toenmalig sportverslaggever Jan Blankers, met wie ze in 1940 trouwde. Uit hun huwelijk werden in 1941 zoon Jan en in 1946 dochter Fanny geboren. Zelf benadrukte ze voortdurend dat ze alles aan haar man en trainer te danken heeft. 'Fransje', zei hij dan, 'als je aan atletiek doet telt maar een ding, je mag er niet met de pet naar gooien.' Dat laatste zat niet in haar karakter, ze was gedreven, accuraat en allerminst lui, maar in die dagen was tweemaal trainen per week het maximum dat van haar kon worden gevraagd. Haar kinderen reisden met haar mee naar wedstrijd- en trainingsbaan, ze verschoonde de luiers in de kleedkamer. Ze was moeder en atlete, in beide rollen zorgzaam en toegewijd. Haar sportieve successen regen zich snel aaneen en naarmate de Olympische Spelen van Londen dichterbij kwamen realiseerde ze zich dat daar haar laatste kans lag op een olympisch laureaat. 'Er zijn ogenblikken dat ik niet aan de Olympische Spelen denk, maar die zijn zeer zeldzaam. Ik droom er van, ik ga er mee naar bed en sta er mee op', zei ze eind 1947. 'Voor elke belangrijke wedstrijd liep ik te kokhalzen van de spanning', vertelde ze lang nadat ze haar carrière had beëindigd. 'Zo erg, dat, als ik nu in de buurt van het Olympisch Stadion kom, mijn maag nog steeds samentrekt.' Maar zodra haar spikes zich in de sintels van de wedstrijdbaan hadden gedrukt, viel de spanning weg. Zo ging het ook op 2 augustus 1948 voor de finale van de 100 meter. Met een tijd van 11.9 bleek ze veel sneller dan de nummers twee en drie, de Engelse Manley en de Australische Strickland. Toen moest haar favoriete afstand nog komen: de 80 meter horden. Ze won opnieuw, nu na een fantastisch tweegevecht met de Engelse favoriete, Maureen Gardner. Tot op de dag van vandaag is ze ervan overtuigd dat de loopsters in de buitenbanen te vroeg uit de startblokken schoten, maar de starter negeerde de onrechtmatigheid en dwong Blankers-Koen en Gardner tot een zinderende inhaalrace. Decimeter voor decimeter liepen ze in en op de meet wist geen van tweeën wie gewonnen had. De Nederlandse had weliswaar de striem van het finishlint in haar hals, maar omdat plotseling het Engelse volkslied werd ingezet dacht ze dat Gardner haar had verslagen. Totdat de speaker de naam van Blankers-Koen door het Wembley-stadion liet galmen. Na haar tweede gouden medaille ondervond ze hoe verstandig ze eraan had gedaan om zich tot vier onderdelen te beperken: ze viel ten prooi aan een inzinking. Haar man en trainer moest er alles aan doen om haar weer in balans te brengen. Met een superieure race op de 200 meter (24.4; 0.7 seconde sneller dan nummer twee Audrey Williamson uit Australië) vervolgde Blankers-Koen haar goldrush, die werd afgesloten met goud op de estafette. Blankers-Koen schaarde zich in één week onder de grootste atleten van deze eeuw. Nederland bereidde haar een heldenontvangst, die begon in Hoek van Holland en eindigde bij haar woning aan de Haarlemmermeerstraat in Amsterdam. Haar zegetocht moet, getuige de verslagen uit die dagen, het enthousiasme hebben overstegen dat de komst van Eisenhower, Montgomery en Sinterklaas eerder teweeg had gebracht. Ondertussen bleef de atlete de rust zelve: 'Men vindt het, geloof ik, gek dat ik zelf weer een stofdoek uitklop. Maar wat willen ze dan, dat ik hier tussen de bloemen voor me uit ga zitten staren?' Uitnodigingen vanuit de hele wereld bereikten de fameuze atlete en in het jaar waarin de volgende Olympische Spelen zich aandienden (1952, Helsinki) kreeg ze van de Amerikaanse cineasten Roderick Warren en Russell Irvin de hoofdrol in een korte film over 'de ideale sportvrouw'. Ze wist dat ze in de Finse hoofdstad haar succes van vier jaar geleden niet meer kon evenaren. Ze vertrouwde op haar vechtlust, maar onderschatte de gevolgen van een opspelende steenpuist op haar conditie. Nadat ze in de kwartfinales van de 100 meter was verslagen door de Duitse Maria Sander trok ze zich terug voor de finale. In de finale van de 80 meter horden, haar lievelingsnummer, raakte ze al bij de tweede horde uit balans en moest ze de strijd opgeven. Een jaar later nam ze definitief afscheid. In tweeëntwintig jaar topsport leek ze een onverbrekelijke band met de atletiek te hebben opgebouwd. Ze was een unieke ambassadeur van de Nederlandse sport geweest. Bij de Spelen in Rome (1960) was ze coach van de Nederlandse vrouwenploeg. Zo groot als ze als atlete was geweest, zo kwetsbaar bleek ze als coach. 'Ik ben te ongeduldig. Atletes moeten voor de wedstrijd een beetje gehoorzamen, maar dat is tegenwoordig ondenkbaar', zei ze. De vreugde, die ze zelf beleefde aan de sport, mist ze nu de commercie de sport zo innig heeft omarmd. Ze weet dat er ook in haar tijd doping werd gebruikt, maar zelf at ze bruine bonen en slikte ze levertraan in de overtuiging dat het goed voor haar was. Nu kijkt ze, bijna 81, in verwondering om zich heen. Als ze coaches hoort vraagt ze zich af waar ze over praten, en als ze de hoogspringsters in hun veel te kleine broekjes ziet, ontkomt ze niet aan het idee dat ze met een 'behoorlijk pakkie' veel hoger zouden springen. De glorie van grote kampioenen is onverwoestbaar, maar hun denkbeelden staan voortdurend onder druk van de voortschrijdende tijd.