STADION FEIJENOORD
Jan Wils - dat klinkt als de naam van een vooroorlogse voetballer uit de rij Leo Halle, Bas Vente, Kick Smit....
Wils maakte ook het Citroën-gebouw. Dat heb ik nooit geweten. Het ligt vlakbij het Olympisch Stadion; ik vond het als jongen heel mooi, maar dat was misschien omdat nu het Stadion wel heel dichtbij was. Wat ik ook nooit heb geweten: tegenover het Olympisch Stadion heeft nog een ander stadion gestaan: het stadion voor 'Het Nederlandsch Sportpark'. Het werd gebouwd door de architect Harry Elte Phzn, in 1914 geopend en in 1929 gesloopt, - korter zal geen enkel stadion hebben bestaan. Het was geheel in baksteen opgetrokken, lijkt op de foto's wat op een oud station, maar het telde dertigduizend plaatsen. (In het jongste jaarboek van het genootschap Amstelodanum staat een omvangrijke bijdrage over deze vergeten architect).
Eltes stadion was een voetbalstadion. Het Olympisch Stadion had ook een sintel- en een wielerbaan: een prachtige, oplopende betonnen ovaal. Het is nooit een clubstadion geweest, al heeft het vaste bespelers gehad. Het is ook nooit een echt Amsterdams stadion geworden. Als elk stadion stond het de hele week leeg en dat maakte eens voor mij de voornaamheid ervan uit: een gebouw als een gentleman in leisure, een landhuis van de sport; het lag ook aan de rand van de stad waar de lucht wijder en vakantiegevoeliger werd.
Een der beroemdste gebouwen van Nederland is de Van Nelle-fabriek in Rotterdam. Ik kijk er altijd naar met de verwondering alsof het gisteren is neergezet. Het werd in 1936 voltooid. Er was acht jaar aan gewerkt. De architecten waren L.C. van der Vlugt en J.A. Brinkman. Zij ontwierpen samen ook de elegantste telefooncellen die Europa heeft gekend: de vierkante grijze, glazen gebouwtjes met het woord 'telefoon' erop, in onderkast en in een schreefloze letter. De grote ontwerper Piet Zwart (die van 1928 tot 1931 op het architectenbureau van Jan Wils werkte, zo komt alles samen) tekende voor die belettering.
Van der Vlugt stierf, 42 jaar oud, in het jaar dat de Van Nelle-fabriek werd voltooid. Brinkman associeerde zich een jaar later met de man die een van de beroemdste naoorlogse architecten zou worden: J.H. van den Broek. Alsof hij voor de oorlog niet, samen met Brinkman, het op de Van Nelle-fabriek na mooiste gebouw van Rotterdam had gebouwd: het Feyenoord-stadion. De bouwjaren zijn 1937-1939. Zestig jaar oud is het pas. Het staat er alsof het er altijd heeft gestaan. Het heeft de kracht van eeuwen.
Het is niet zo elegant als het Olympisch Stadion, niet zo chic ook, maar daardoor misschien ook niet zo kwetsbaar. Het heeft iets massiefs en toch ook, doordat het op een voetstuk lijkt te staan, iets luchtigs. Iemand die het gebouw ook zeer bewonderde, vergeleek het eens met een ver van de haven gestrand zeer groot schip. Maar het heeft ook iets van een fabriek. Er zullen er velen zijn als ik die op het traject Rotterdam-Dordrecht uitzien naar het moment dat het Feyenoord-stadion zichtbaar wordt: een der weinige zekerheden van het bestaan. De naam van de club staat er in grote letters op, ook in onderkast, ook schreefloos, - zou Piet Zwart ook dat hebben ontworpen?
Het stadion heeft de ruimte gekregen en gehouden. Sommige Engelse stadions, ook vaak met een fabrieksmatig karakter, liggen in het hart van de wijk als een parochiekerk. De supporters zijn er zo, zoals hun voorouders niet ver van de fabriek woonden. Het Feyenoord-stadion houdt afstand; het is, om de vergelijking door te trekken, meer een pelgrimskerk. Maar wel een voor de belijders van een zeer zelfverzekerd en keihard geloof. Het is een kerk zonder tederheid. Het is een mannengebouw. (Het Olympisch Stadion had iets vrouwelijks). De naam 'De Kuip' is verkeerd gekozen. Die heeft iets van een troetelnaam; een gebouw als het Feyenoord-stadion laat zich niet vertroetelen.
Als ik het zie, is het leeg. Maar het behoeft in zijn grootheid geen mensen. Het is ook eenzelvig van eigendunk. Als er ooit niet meer wordt gevoetbald, blijft het gewoon in alle indrukwekkendheid staan, tot het een monument is geworden waarvan niemand meer weet waarvoor. De macht tot die grote roem heeft het gebouw nu al in zich. (Het enige wat men in het monument kan doen, is eens per jaar er de film Karakter draaien, want Dreverhaven is de enige man die de onveroverbare leegte kan vullen).
Het gebouw is anders dan zestig jaar geleden, niet alleen als gevolg van de restauratie (die vond ik een teken van zwakte van het gebouw). Voor velen is het het monument geworden van het voetbal van de club Feyenoord. Alsof een wijze van voetballen het stadion heeft gemaakt. Het is andersom. Lichtheid en luchtigheid zijn binnen dit stadion ondenkbaar, laat staan voetbal als een soort ballet. De scheppers van het Feyenoord-voetbal zijn Brinkman en Van den Broek. Of hun gebouw.
Dat de Feyenoorders minachting hebben voor de ArenA, begrijp ik helemaal. Als Yab en Yum samen een stadion zouden ontwerpen, zou het er, zeker van binnen, zo uitzien. Het gras in zijn indrukwekkende natuurlijkheid verzet zich ertegen, het weigert er te groeien. En aan de buitenkant heeft het veel van het hoofdkantoor van een schoonmaakmiddelenfabriek. Over zestig jaar is het vervallen of afgebroken. Maar dan staat het Feyenoord-stadion er nog als een mastodont uit de voortijd. En een nieuwe Marsman zal er een gedichtencyclus over schrijven.
Een paar maanden geleden passeerde ik het in de avond. Ik zat alleen in een coupé, ik boog even het hoofd voor zoveel majesteit. Misschien heeft ooit één voetballer de geest van het stadion belichaamd: Van Hanegem, zeker in de spottende hoogmoed die grootheid eigen is. Geloof maar dat het gebouw zondag grimmig gelachen heeft. 2-2 tegen NAC.
Dit is zijn ware grootheid: het minacht ons allemaal. En het haat, zijn eigen gebrek aan vertoon geeft het meteen te vermoeden, alle ijdelheid. Het is onmogelijk een echte Feyenoorder te zijn. Het gebouw verslindt je, als Dreverhaven Katadreuffe.