Oproep aan Chinezen om spel met bat en bal toch vooral trouw te blijven
De populariteit van tafeltennis bij Chinezen in Nederland is tanende. Tijd voor een offensief...
De Margriethal in Schiedam verandert dinsdag al vroeg in een Chinese pingpongtempel. Gewapend met bat, rubber en lijm stromen Chinezen van heinde en verre toe om hun onvoorwaardelijke trouw te belijden aan het in ogen mooiste spel op aarde.
Toppers als Dong Li en Li Jiao, de regerend kampioene van Europa en winnares bovendien van de Top Twaalf, maar ook mindere goden geven massaal en enthousiast gehoor aan de oproep van de Chinese Tafeltennis Associatie in Nederland om een ode te brengen aan hun favoriete sport middels een sportieve bijdrage aan het Open NK voor Chinezen.
Een dag lang nemen Chinezen uit Nederland, België, Duitsland en de Verenigde Staten (Gao Jun) het op tegen met China sympathiserende toppers uit Nederland. Danny Heister, Trinko Keen, Barry Wijers en Elena Timina (die er zelfs haar 38ste verjaardag voor opoffert) zien het als een eer dat ze in Schiedam mogen opdraven.
Maar ook als een plicht. Want ook zij maken zich zorgen over het onloochenbare feit dat de belangstelling van in Nederland wonende Chinezen voor tafeltennis tanende is, en dat is dan nog zacht uitgedrukt.
Van de rond 100 duizend Chinezen in Nederland zijn volgens schattingen maar tweehonderd die het spel op enig niveau beoefenen. Ouderen veelal, die al een leven lang in de clinch liggen met met hun pingpongverslaving.
Hun nazaten hebben daar geen last van, zo blijkt in Schiedam. Neem Yin Kwaan Mok, de jonge tolk/vertaler van dienst in de Margriethal. Nooit een batje in haar handen gehad. ‘Geef mij maar badminton.’ En neem haar zusje Yin Yee. Vindt er ook al geen bal aan. ‘Tafeltennis heeft me nooit getrokken. Dat balletje is te klein.’
Dat is moeilijk te begrijpen voor Y. C. Yong-a-Poi, de 64-jarige voorzitter van de Associatie. Al een leven lang is pingpong zijn grote liefde. In zijn jonge jaren in Zhenzhen geldt hij als een belofte. Hij is jaar in jaar uit de beste in schooltoernooien, pakt in zijn Surinaamse tijd alleen al in het enkelspel zes nationale titels in en schopt het daarginds zelfs tot bondcoach.
In 1970 verscheept Yong zich met zijn familie naar Rotterdam, waar hij meteen na aankomst de eerste de beste pingpongzaal binnenloopt. Xerxes, een bescheiden eersteklasser, is blij met de Chinees. Eindelijk iemand die er wat van kan. Yong heeft al gauw in de gaten dat hij bij deze club eigenlijk onder zijn niveau speelt, maar maalt daar niet om. Hij zeurt niet, wint zijn partijtjes en maakt vervolgens al zijn Chinese vrienden en kennissen lid van de oer-Rotterdamse pingpongclub.
Nog altijd slaat Yong op zijn tijd een balletje bij Xerxes. Om het luie zweet te verdrijven en om zijn ‘passie voor het spel over te dragen op de jeugd’.
Het zal Yong dwarszitten dat hem dat in eigen familie niet is gelukt. Zijn drie kinderen spelen badminton en hebben nooit een batje aangeraakt.