Interview
Joop Alberda neemt in roerige tijd afscheid als ‘bondendokter’: ‘In elk groepje dat zich als een soort sekte tot elkaar verhoudt, loop je het risico gebruikt te worden door een ander’
Joop Alberda (70) was de geestesvader van het nieuwe Nederlandse topsportdenken. Nu zwaait hij als sportbobo af. Het moment is pijnlijk. Nooit eerder werd er zoveel gesproken over misstanden in de sport.
De zucht naar prestaties lijkt een vernietigend effect op het Nederlandse sportlandschap te hebben gehad. Ook Alberda vroeg zich de laatste jaren af of hij in zijn lange loopbaan dingen niet heeft gezien. Hij noemt de sport een ‘eilandje’ dat op zoek is naar nieuw evenwicht. ‘In elke sector waar mensen afhankelijk zijn van de beoordeling of toekenning van iemand anders, is waarschijnlijk wel wat aan de hand. Mensen zijn bereid voor succes veel in te leveren. Vaak zien ze pas als ze eruit zijn gestapt, hoe bizar het is geweest.’
De oud-volleybalcoach maakte in 1996 furore als coach van de gouden volleybalmannen in Atlanta. Als technisch directeur bij sportkoepel NOCNSF (1999-2004) stond hij aan de basis van de professionalisering van de olympische topsport in Nederland. Daarna ging hij als ‘bondendokter’ met zijn kennis diverse sportbonden langs: voetbal, roeien, atletiek, zwemmen. Hij eindigde deze maand als technisch directeur bij de volleybalbond, in de sport waar zijn loopbaan begon.
Toptienambitie
Onder de leiding van Alberda werden bij de Olympische Spelen van 2000, in Australië, 25 medailles gewonnen. Dat succes vormde het begin van de zogeheten toptienambitie: Nederland moest bij de beste tien sportlanden van de wereld behoren. De lat werd hoger gelegd, geld ging naar de kansrijke sporten en programma’s, tientallen coaches en technisch directeuren werden fulltime ingehuurd. Dat focusbeleid werd verfijnd door zijn opvolgers Charles van Commenée en Maurits Hendriks.
Op de Spelen van Tokio kwam de nationale ploeg jubelend terug met 36 medailles, een verbreking van het oude record van Sydney. Tegelijkertijd is er een breed onderzoek aangekondigd naar grensoverschrijdend gedrag in de gehele Nederlandse topsport. Naast het turnen, waar (vooral) meisjes beschadigd uit hun topsportcarrière kwamen, zijn er misstanden gesignaleerd in triatlon en hockey. De toptienambitie staat daardoor ter discussie.
Is de Nederlandse topsport doorgeschoten in het streven om de top te bereiken?
‘Dat antwoord heb ik niet. We zijn aan het zoeken naar een nieuw evenwicht. Je kunt de toptienambitie wel ter discussie stellen, maar ik denk niet dat men zich daar nog wat van aantrekt. Het blijft een eigen keus om het te halen. Je kunt die ambitie niet zomaar terugduwen. Je moet het wel transparant maken. Laat maar zien wat er allemaal mis is gegaan. Of het nou in het volleybal of turnen is, er zijn altijd mensen die het leuk vinden om grenzen te verleggen. Je moet dat wel kritisch volgen en begeleiden.’
Alberda denkt dat het huidige topsportklimaat, met de nadruk op presteren, is overgewaaid uit Amerika. ‘Veel van ons beleid komt daarvandaan. In Amerika was talent en excelleren veel eerder een dingetje dan bij ons. Die opvoedingswaarden zijn met de wind meegekomen naar Europa. Als je nu talent hebt, ben je bijna verplicht om daar iets mee te doen. Sport is een verdienmodel geworden. TeamNL is in feite de commerciële ploeg van de overheid.
‘Vroeger was het hebben van talent al de hoofdprijs. Sport was een hobby die na vijf uur plaatsvond. Na de oorlog waren er wel belangrijkere dingen om je druk om te maken. De schade moest worden verholpen. Daarna moest de sociale zekerheid geregeld worden. De pensioenen, huisvesting. Nog eerder, na de Eerste Wereldoorlog, gebeurden er helemaal dingen die het daglicht niet konden verdragen. Mijn pake (Alberda komt uit Friesland, red.) heeft rond 1920 de laatste mensen uit de holen gehaald. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar die mensen woonden onder de grond met ratten, honden en geiten. Er was daar veel ellende. Seksueel misbruik, incest.’
Wat heeft dat met sport te maken?
‘Daar zijn ook dingen gebeurd waarvan je denkt: goh, dat klopt niet. Overal waar we een zuil van hebben gemaakt, gebeuren dingen die niet juist zijn. Of het nu in de katholieke kerk, de filmindustrie of in de sportwereld is. In elk groepje dat zich als een soort sekte tot elkaar verhoudt, loop je het risico gebruikt te worden door een ander. Er zijn mensen die de macht hebben en hun moreel kompas kwijt zijn.
‘Maar de coach is ook kwetsbaar. Daar heb ik het met zwemtrainers veel over gehad. Je slaat een keer een arm om iemand heen, er wordt een foto gemaakt met een verhaal eronder en je moet in de verdediging. Het gaat nu veel meer om hoe mensen dingen ervaren. Daar had je het vroeger niet over. Net als de pedagogische tik. Dat vonden we toen goed. Nu denken we daar anders over.’
Is de topsport de laatste jaren anders over het opleiden van talenten gaan denken?
‘Ik denk het wel. Toen turntrainer Boris Orlov uit het heilige Rusland ons ging vertellen hoe we moesten trainen, vonden we dat in die tijd prachtig. Centralisatie, alle dagen trainen. Maar het ging niet op basis van onze kennis over de arbeid-rustverhouding, over voeding, over een normale relatie met je ouders behouden. In China komen talenten nog steeds maar twee dagen per jaar thuis. Ze spelen niet, trainen alleen maar en worden in een spagaat geduwd. Dat is daar normaal. Hier vinden we dat gelukkig niet goed.’
Mankeert er iets aan de kennis van coaches?
‘Als ik een nieuwe stroming van sportleraren mag opleiden, zou filosofie het belangrijkste vak zijn. Daarin leer je beseffen dat mensen verschillend zijn. Iedereen hanteert een verschillend uitgangspunt in het leven. Het heeft mij geholpen te accepteren dat mensen anders denken. Dat je van alles tegenkomt in een team, dat zo’n groep niet homogeen is en je die ook niet zo kunt behandelen. Ik denk dat het beter is om coaches voor verschillende levensfases te hebben, zoals in het onderwijs.
‘In de sport heb je vaak een langdurige relatie tussen sporter en coach. Dat vind ik vreemd. Je krijgt op de universiteit toch ook geen les van je bassischoolleraar? Sommige mensen die net beginnen met coachen roepen al dat ze graag het nationale team willen trainen. Dat is toch een totaal ander vak? Van iemand die goed is met kinderen wil niet zeggen dat die ook goed is in het coachen van twintigers.’
U werkte bij verschillende bonden. Was het moeilijk om mensen mee te krijgen?
‘Toen ik aan de roeibond vroeg wat we gingen doen om voor succes in Sydney te zorgen, zeiden ze: Joop, het is geen volleybal. Een roeiboot ziet er anders uit dan zes volleyballers op een veld. Zo van: hier heb jij geen verstand van. Jij komt uit het volleybal en mag hier niks over zeggen. Mensen buitensluiten is een van de grootste boosdoeners om de zuil in stand te houden. Je bent dan ook niet welkom om naar binnen te komen.’
Bent u zelf te fanatiek geweest, waardoor de mensen om u heen dat hebben gekopieerd?
‘Ik heb geleerd dat de ‘be like me player’, of de ‘be like me coach’, niet bestaat. Als ik ’s nachts om vier uur mailde, dan zorgde ik ervoor dat die mail er pas om negen uur uitging. Daar helpt de techniek nu een handje bij. Anders gaan mensen denken dat het normaal is om op dat tijdstip te werken. Ik werkte meestal tot ’s avonds laat. Tot een uur of elf, als mijn vriendin er niet was. Ik dacht altijd: als ik nou harder werk dan mijn Italiaanse collega, eerder begin met trainen en iets langer doorga, zijn wij over vier jaar verder dan de Italianen.
‘Mijn hoofd staat nooit stil. Ik word elke nacht één of twee keer wakker. Dan ga ik dingen opschrijven. Vroeger schreef ik ’s nachts hele opstellingen uit. Wie moet waar staan en welke consequenties had dat allemaal. Hoe zou het spel van de toekomst eruit kunnen zien en hoe zou zich dat dan verhouden tot Amerikanen, Russen en Brazilianen?’
U bent bang dat u niet genoeg doet?
‘Dingen kunnen altijd beter. Ik heb een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de mensen die ons in staat stellen de dingen te doen die we doen. De overheid, de samenleving, de sponsor. Ik ben perfectionistisch. Ik wil het allemaal netjes hebben staan. Dat zie je ook in dit huis. Het is hier geen chaos. Ik heb geen stapels met boeken liggen. Als ik een boek heb, staat dat waar het moet staan.’