Een broer die altijd meerijdt op de racefiets
Zoon van Hennie Stamsnijder vervult twee jongensdromen in klassiekers: die van hemzelf en die van zijn broer Rob...
Vergeet zijn vader. Natuurlijk heeft Hennie Stamsnijder een grote invloed op het leven van zijn kinderen en zal hij de passie voor de wielersport op hen hebben overgedragen. Maar vraag zoon Tom naar diens grote voorbeeld en hij vertelt enthousiast over zijn oudere broer Rob. Op hem wil hij het liefst lijken.
Hij zwijgt als hem wordt gevraagd of hij weet hoe vaak zijn vader Parijs-Roubaix heeft gereden. Geen idee. Hij weet eigenlijk niets over diens wegcarrière. ‘Vraag maar over het veldrijden, dan zal het beter gaan.’
Twee keer deed Hennie Stamsnijder begin jaren tachtig mee aan Parijs-Roubaix. Een keer zat hij in een vroege ontsnapping, de andere keer haalde hij de finish niet. Het interesseert zoonlief niet echt. Als lid van de Rabo-opleidingsploeg reed hij zelf al twee keer over de kasseien in Noord-Frankrijk. ‘Ik heb er misschien al meer ervaring dan hij’, lacht hij vol bravoure.
Hij geniet van de kansen die Gerolsteiner hem dit seizoen biedt. De Ronde van Vlaanderen reed hij uit, in Gent-Wevelgem finishte hij in het eerste peloton. Tijdens Parijs-Roubaix is de ambitie niet groter dan het op tijd binnenrijden van de aloude wielerbaan. ‘Ik heb ondervonden dat ik met 59 km/u het peloton voorbij kan fietsen, maar niet met 62 km/u, zoals bij de profs soms nodig is.’
Zijn tijd komt nog wel. In de Ronde van Vlaanderen was hij met zijn 21 jaar een van de jongste renners in het peloton. Bij het binnenrijden van Meerbeke zag hij scheel van de pijn. ‘Ik ben in het diepe gegooid, maar daar houd ik van. Ik ben nogal avontuurlijk aangelegd. Ik ben niet iemand die het peloton volgt, ik ga liever in de aanval.’
Hij is een exponent van een getalenteerde lichting die door Nico Verhoeven werd opgeleid bij de Rabobank. Bijna allemaal hebben ze hun plek bij de profs gevonden. Stamsnijder koos voor Gerolsteiner, een ploeg die hem al drie jaar volgde en telkens informeerde of hij geen interesse had in een overgang.
‘Ik zocht een nieuwe uitdaging. De tijd was gekomen om door te groeien. Het ging te gemakkelijk bij de amateurs. Bovendien reden veel leeftijdsgenoten ook al tussen de profs. Ik voelde me echt niet minder. Je moet alleen niet iedereen met Thomas Dekker vergelijken. Er zijn jongens die langer nodig hebben om te rijpen bij de profs, maar ze halen het toch.’
Zo zal het met hem ook gaan. Hij komt er wel, daar is van overtuigd. Voor een jonkie is het profwielrennen zoals hij de Ronde van Vlaanderen uitreed, legt hij uit: ‘Kop omlaag en gewoon blijven doortrappen. De enige manier om goed te worden, is veel af te zien.’
Bij de seizoenstart liet hij op zijn nieuwe helm niet voor niets luctor et emergo schilderen, ‘ik worstel en kom boven’. Het staat symbool voor zijn eerste jaar bij Gerolsteiner, en het herinnert hem aan de strijd die zijn oudste broer al jaren voert. ‘Als ik er ’s ochtends naar kijk, denk ik: ik ga vandaag pijn lijden, maar het is niets in vergelijking met hoe hij heeft geleden.’
Toen de renner vorig jaar op het punt stond zijn eerste profcontract te tekenen, werd er bij Rob Stamsnijder kanker ontdekt. Het waren emotionele weken in Enter. In zijn jeugd kreeg de oudste van de drie broers ook al een hersentumor en later een herseninfarct.
Zijn wielercarrière brak in de knop. Terwijl van de drie broers hij juist het liefste prof wilde worden. Tom werd er tot dat moment het minste door gegrepen. ‘Maar na wat er met mijn broer is gebeurd, heb ik meteen gedacht: ‘Weet je wat, dan maak ik zijn droom waar. Ik ben op slag verliefd geworden op het fietsen. Ik denk dat Rob zijn liefde aan mij heeft uitgeleend.’
Zijn vier jaar oudere broer is nu zijn grootste motivator. Als hij eens geen zin heeft om te fietsen, jaagt die hem de deur uit. En als hij, zoals in de Ronde van Vlaanderen, door de kramp geen trap meer kan doen, verzacht één gedachte aan hem de pijn. ‘Dan vlieg ik weer door’, vertelt Stamsnijder.
‘Hij is drie keer met de dood geconfronteerd, maar ik heb hem nooit horen klagen, hoe slecht het ook ging. Als klein broertje kun je dan niet achterblijven. Je wilt niet dat ze zeggen: je bent niet zoals je broer, jij hebt geen wilskracht.’
Het klinkt voor een buitenstaander misschien raar, weet hij, maar voor hem voelt het alsof ze met z’n tweeën op de fiets zitten. ‘Hij is de reden waarom ik wielrenner ben. Ik zie dat ook niet als een last, eerder als een opluchting. Sommige mensen moeten zoeken naar hun motivatie. Ik heb die altijd bij me.’
Ook zondag als hij over de kasseien stuitert. ’s Avonds wacht zijn broer tot hij thuiskomt. Uren praten ze dan over zijn avonturen, over hun avonturen eigenlijk. Het is misschien wel het mooiste moment van de dag. ‘Want zo geniet ik er dubbel van.’