De renaissance van de Kenyaanse atletiek
Het atletiekseizoen op de baan werd vorige week afgesloten in het Japanse Fukuoka. Met name op de langere afstanden regende het wereldrecords, met een hoofdrol voor de Kenyaanse atleten....
OOK wonderatleten zijn wel eens moe. Tijdens de Grand Prix-finale in het Japanse Fukuoka eindigde Daniel Komen vorige week als vijfde op de 5000 meter.
Ook bij Daniel Komen, die het afgelopen seizoen ongenaakbaar was op de afstanden tussen 3000 en 5000 meter en het wereldrecord op de twee mijl onder de magische grens van acht minuten bracht, kan de boog blijkbaar niet altijd gespannen staan.
In een post-Olympisch jaar nemen atleten doorgaans gas terug en dat gold zeker voor de grote kampioenen van Atlanta. Michael Johnson deed het rustig aan, Donovan Bailey had weer veel plezier in het leven, en waar was Marie-José Perec?
De wereldkampioenschappen in Athene vielen misschien enigszins tegen omdat er geen wereldrecords sneuvelden, maar er was - en dat wordt in een tijdperk waarin alles om records lijkt te draaien wel eens vergeten - zeer mooie strijd te zien. De finale van de 3000 steeple was prachtig, het onbeholpen maar effectieve loopje van Marion Jones maakte indruk, de valse start van Merlene Ottey vormde een dramatisch hoogtepunt en dan was er nog Sergej Boebka, die de wereld (en zichzelf) bij zijn come-back verbaasde met zijn zesde wereldtitel bij het polsstokhoogspringen.
Na 'Athene' kon het festival der records beginnen. Het werd een Kenyaans getint feest. Binnen twee weken werd het ene na het andere wereldrecord gebroken. Dat begon drie dagen na de sluitingsceremonie in Athene al in Zürich, waar de wereldrecords op de 5000 meter, 3000 steeple én de 800 meter werden gebroken.
Maar die tijden werden tien dagen later alweer aangescherpt. In Brussel denderden onder Burundees tromgeroffel de Kenyanen Komen en Paul Tergat naar nieuwe records op de 5000 en 10.000 meter. In hetzelfde weekeinde werden in Keulen de tijden op de 3000 meter steeple en de 800 meter verbeterd. De 'Zwitserse' tijden waren daardoor razendsnel weer uit de boeken gewist.
Na Keulen was de koek op. Tijdens de wedstrijden in Berlijn en Fukuoka was nog mooie strijd te zien - Boebka wipte in Japan en passant nog over 6.05 meter -, nieuwe records vielen er niet te noteren. Het was mooi geweest. Elf wereldrecords werden dit baanseizoen verbeterd, een ongeëvenaard aantal.
De overall-winnaar is ongetwijfeld 800- meter loper Wilson Kipketer, de 'nieuwe prins van Denemarken', die op zijn afstand indoor en outdoor alles won, en eindelijk het record van Sebastian Coe uit 1981 evenaarde en tweemaal verbeterde, tot 1.41,11.
De grote verliezer van dit seizoen is de Ethiopiër Haile Gebreselassie, die wereldkampioen werd, records brak in Hengelo, Oslo en Zürich, maar deze tijden (op de 2 mijl, 10.000 én 5000 meter) toch weer kwijtraakte, aan twee Kenyanen.
1997 Werd zodoende het jaar van de Kenyanen. Met de prestaties van Wilson Kipketer, de Deense Kenyaan, meegerekend is de superioriteit van het Oost-Afrikaanse land op de afstanden tussen de 800 en 10.000 meter zelden zo groot geweest. Alleen de records op de mijl en 1500 meter zijn voorlopig nog stevig in Noord-Afrikaans (Algerijns) bezit. Voorlopig, want Daniel Komen heeft te kennen gegeven, dat hij de wereldrecords 'op alle afstanden tussen 1500 en 10.000 meter in zijn bezit wil hebben'.
Wat is het geheim van de Kenyanen of is er geen sprake van een geheim? Is de opmerkelijke wederopstanding van de Kenyaanse atletiek louter te verklaren door de harde trainingen die de atleten zichzelf tegenwoordig opleggen? Want de tijden dat ze maar wat aanrommelden op de hooggelegen theeplantages zijn voorbij. Kip Keino kwam ooit ongetraind en met overgewicht naar Europa en de Spelen, maar de moderne Kenyaanse atleet traint het gehele jaar door - en kéihard.
Dat blijkt uit de woorden van Paul Tergat, drievoudig wereldkampioen veldloop en sinds Brussel recordhouder op de 10.000 meter: 'Ik train driemaal per dag: snelheid, duur, alles. Twintigmaal 400 meter in steeds 56 tot 58 seconden, bijna zonder pauze.' Tergat maakt gebruik van buitenlandse expertise, de luchtmachtsergeant traint onder hoede van de Italiaanse dokter Gabriele Rosa.
Daniel Komen, in Sport Zürich: 'Bij Moses Kiptanui heb ik voor het eerst geleerd hard te trainen. 's Ochtends om zes uur een hele lange duurloop, rond het middaguur baantraining, en vervolgens nog een stevige veldloop.' Het trainen binnen een groep wordt als zeer belangrijk ervaren. Dat groepsproces helpt ook weer bij wedstrijden, waar de ene Kenyaan als geprogrammeerde haas de lijnen uitzet voor de ander.
Voorbij zijn de dagen dat het geheim van de Kenyaanse atleten louter lag in het dagelijks naar school rennen (Tergat: 'Ik speelde basketbal op school, ik rende nooit') en in het Ugali en Uji, het simpele Kenyaanse voedsel, waarop hele generaties herders hebben geleefd. De toppers verkeren anno 1997 veelal buiten de landsgrenzen; Tergat in Italië, Komen in Londen, waar hij traint in de groep van Moses Kiptanui, de fameuze steeple-loper, die een jongere generatie dit jaar aan zijn wereldrecord zag knabbelen.
Maar keihard trainen kan het verschil niet alleen uitmaken. Europeanen en Amerikanen trainen namelijk ook hard. Het blijft een raadsel waarom atleten als Dieter Baumann en Bob Kennedy, die de Kenyaanse trainingstechnieken imiteren en vaak in Kenya op hoogte verblijven, achterblijven bij Komen, Tergat cum suis. Het zou dan toch een kwestie van genetische aanleg kunnen zijn.
Atletenmakelaar Jos Hermens verklaart het succes van de Kenyanen als volgt: 'Ze hebben een onmiskenbaar talent, groeien op op hoogte. Daarnaast trainen ze de laatste jaren veel gerichter, veel harder ook. Vroeger deden ze maar wat. Als je ze belde met de vraag of ze aan wedstrijden wilden meedoen dan gingen ze pas daarna weer trainen.
'Nu trekken ze naar Nairobi of naar het buitenland. Daardoor wordt de sociale druk van de familie minder. Ze kunnen georganiseerder trainen. Als je thuisblijft, ben jìj als succesvol atleet de man met geld en met een auto. Dan weten al die familieleden je wel te vinden, hoor...'
Een Amerikaanse trainer en leraar, John Manners, die vele jaren in Kenya verbleef, noemt een aantal andere redenen waarom de Kenyanen juist nú een hardloop-renaissance beleven. 'De boycot van de Spelen van 1976 en 1980 heeft veel kwaad gedaan', schreef hij onlangs op Internet. 'De hardloopsport in Kenya heeft er danig onder geleden. Na de opkomst in de jaren zestig, was er in de jaren tachtig een duidelijke neergang merkbaar in de Kenyaanse atletiek, een uitzondering als het steeple-goud van Julius Korir in 1984 daargelaten.'
Manners, die werkt aan een boek over de Kenyaanse atletiek, schrijft dat de subsidies die de IAAF verstrekt aan arme landen om de veldloop te promoten, voor een geweldige 'cross-country-boom' in het Oost-Afrikaanse land hebben gezorgd. 'De jeugd wordt weer gescout. Er worden sindsdien langdurige trainingskampen belegd, die sinds 1986 effect sorteerden. John Ngugi won in dat jaar de eerste van zijn vijf wereldtitels en die titel is nadien niet meer uit Kenyaanse handen geweest.'
De veldloop vormt de basis van het huidige succes op de baan. De hernieuwde belangstelling betaalde zich al terug, aldus Manners, tijdens de WK van 1987 (driemaal goud) en de Spelen van 1988 (vier maal goud, twee zilver, een brons). De succesvolle atleten kwamen (en komen) als welgestelde mannen terug in hun land, hetgeen 'ook weer zorgt voor een voorbeeldfunctie voor de jeugd'.
Manners wordt boos als het woord 'doping' valt. In atletiekkringen in de VS werd onlangs gesuggereerd dat de recente hausse aan records van de Kenyanen te maken moet hebben met het gebruik van stimulantia. Manners, per e-mail: 'Geloof me, een icepack bij een spierblessure is in Kenya al een luxe. Het grootste probleem voor Kenyaanse atleten vormt malaria. Kiptanui had er vorig jaar last van, het kostte hem het goud in Atlanta op de steeple. Tergat kon zijn wereldtitel veldlopen nauwelijks verdedigen, omdat hij een paar maanden eerder ook een aanval van malaria had opgelopen. En waarom dacht je dat Cosmas Ndeti dit jaar zo belabberd liep bij de marathon van Boston? Ook malaria, ja.'
De atleten, schrijft Manners, slikken er, in tegenstelling tot westerse toeristen die Kenya bezoeken, nauwelijks medicijnen voor. 'Ze zijn als de dood voor medicijnen, voor naalden. Ik denk ook niet dat je daar met iets moderns als EPO moet komen aanzetten.' Doping, het is, aldus Manners, mambo ya wazungu, een 'white man's business'.
Er zíjn overigens voorbeelden van Kenyanen die op dopinggebruik werden betrapt - of althans de schijn opriepen dat ze gebruikten. Veldloper John Ngugi weigerde ooit een dopingtest (IAAF drugtester John Whetton verscheen aan de Kenyaanse huisdeur, en eiste urine - de verlegen Ngugi weigerde en werd geschorst).
Bij Ndeti en William Tanui werd ooit efedrine (als middel tegen verkoudheid) aangetroffen, en Daniel Komen heeft al te veel cafeïne in zijn plas als hij één blikje cola drinkt. Manners steekt zijn hand in het vuur voor de Kenyanen: 'Honderden zijn er out-of-competition getest en ze bleken allemaal negatief.'
Doping? Niks doping! Kiptanui, de aartsvader van de steeple die dweept met zijn groepstrainingen, zegt resoluut: 'Het is eigenlijk allemaal terug te voeren tot één basiselement. Wij hebben een ander, harder leven in Afrika. De Europeanen en Amerikanen groeien op in comfortabeler leefomstandigheden. Vind je het gek dat wij dieper kunnen gaan en dus sneller zijn?'