Zwagerman leest
Van der Heijden, Thomése, Julian Barnes en Pieter Boskma leren: er is geen hiërarchie in rouw.
Vorige week schreef ik over de boeken Tonio van A.F.Th. van der Heijden en Schaduwkind van P.F. Thomése dat het geen pas geeft om de ene verschijningsvorm van rouw met de andere te vergelijken.
In The New York Review of Books schreef Julian Barnes over A Widow's Story, het onlangs gepubliceerde rouwdagboek dat Joyce Carol Oates bijhield na de dood van haar man Ray, met wie ze veertig jaar samen was geweest. Barnes ergert zich aan de menselijke neiging om de duur en intensiteit van rouw te onderwerpen aan een hiërarchie. Die geeft mensen in om uitspraken te doen als: het lijden is heviger bij de dood van je kind dan bij de dood van je echtgenoot. Barnes voelt weerzin tegen dat classificeren. Want hoe vergelijk je het ene met het andere verlies? Zijn conclusie lijkt me onbetwistbaar: 'There is no hierarchy to grief.'
Zelf verloor Barnes in 2008 zijn vrouw, de literair agente Pat Kavanagh. Ze waren bijna dertig jaar getrouwd geweest, en Kavanagh stierf onverwacht, na een ziekbed van enkele dagen. In de obituaries in de Engelse pers was te lezen dat Barnes en Kavanagh een passie deelden voor vogels kijken, liefst in dunbevolkte gebieden.
Onlangs verscheen, onder de titel Polsslag, de vertaling van Barnes' verhalenbundel Pulse (2010). In het verhaal 'Huwelijkslijnen' reist een weduwnaar af naar het eilandje Orosay, ten westen van Schotland. Jarenlang bezocht de man samen met zijn vrouw het eiland, om er, inderdaad, vogels te kijken. Zijn vrouw verkoos echter het determineren van planten. Jaar in jaar uit logeerde het echtpaar in een klein pension bij ene Calumn. Aan hem vertelt de man over het korte ziekbed en de dood van zijn vrouw. Barnes schrijft: 'Hij vertelde het zonder tranen, op neutrale toon, alsof het iemand anders was overkomen. Het was de enige manier, tot nu toe, die hij kende.'
In stilte en zonder gezelschap bewandelt de weduwnaar in 'Huwelijkslijnen' het eiland, in een bijna meditatieve poging het al even stille verdriet te bezweren. Vergeefs, natuurlijk. Op de dag van vertrek geeft de stuurse herbergier Calumn de weduwnaar vijf ansichtkaarten van het eiland mee. 'Je zult de herinnering nodig hebben', zegt hij, in het besef dat dit het laatste bezoek keer is dat de weduwnaar het eiland bezoekt.
Pas in het vliegtuig komen de tranen, en dan nog zijn het er niet veel. Hij huilde niet om haar, noch om zichzelf, maar 'om zijn eigen stompzinnigheid'. Want de weduwnaar had verwacht door middel van het bezoek de rouw te verzachten, of dan toch te bespoedigen, waarna alles getemperd zou worden. Dat bleek een verkeerde inschatting. 'Hij was niet de baas over zijn verdriet. Het verdriet was de baas over hem.'
Het onderkoelde 'Huwelijkslijnen' steekt scherp af tegen het ongebreidelde, rauwe, woorddronken in memoriam Doodsbloei (2010) dat dichter Pieter Boskma schreef voor zijn vrouw Monique Orth, die na een relatie van bijna vijfendertig jaar op haar 49ste aan kanker overleed. In Doodsbloei trekt de rouwende 'ik' naar de Noordhollandse duinen waar hij zo vaak met zijn vrouw was geweest. Dat duinlandschap, waar de as van zijn vrouw is uitgestrooid, neemt gaandeweg de bundel de proporties aan van een surreëel en bijna mythisch oord van waanzin en destructie, doodsverlangen en razernij, berusting en depressie. Sommige gedichten in Doodsbloei klinken als de nachtelijke huil van een jakhals; elders in het boek beweent de minnezanger in de eenvoudigst denkbare woorden zijn dode muze, over wie hij hallucineert dat ze in die duinen herrijst, terwijl hijzelf dreigt af te sterven: 'Er is alleen maar jij, / er is alleen maar dood. // Buiten elke tijd / boven alle stof / is er alleen maar jij.'
In de wereld van Wikipedia heet de jakhals een 'opportunistische omnivoor'. Dat wil zeggen dat dit dier alles verslindt, van zoogdieren tot bosbessen.
Wat de onderkoelde, stil en bijna bedachtzaam rouwende weduwnaar uit 'Huwelijkslijnen' en de door rouw behekste 'ik' uit Doodsbloei met elkaar verbindt, is het bestaan van die jakhals. Terwijl de verschijningsvorm van de rouw bij die weduwnaar en de 'ik' uit Doodsbloei verschillen als dag en nacht, hebben zij gemeen dat hun binnenste volledig identiek is, omdat daar de jakhals huist. Die de stelregel van Barnes onderstreept: 'There is no hierarchy in grief.'
Connie Palmen schreef eens, over de aard en identiteit van de rouwende: 'Rouw is rauw.' Dat lijkt me te kloppen, ook als de 'schil' van de rouwende die rauwheid aan het oog onttrekt, zoals in geval van de weduwnaar in 'Huwelijkslijnen'. Diezelfde jakhals ging te werk bij de schrijvers Thomése en Van der Heijden. Geen hiërarchie.
Als je pas je liefje kent en je nog in de illusie leeft onaantastbaar en onsterfelijk te zijn, stel je elkaar weleens de vraag: als je moest kiezen wie eerst dood gaat, ben jij dat dan of ik? Toen ikzelf mijn liefje nog maar pas kende, antwoordde ik: 'Ik natuurlijk. Want ik gun jou meer dan ik mezelf gun, dus ook een langer leven.' Dat vond ik destijds edelmoedig van me. Het antwoord onderstreepte de zuiverheid en intensiteit van mijn liefde. Dacht ik.
Later moest ik erkennen dat ik met dat antwoord ongewild mijn lafheid had blootgelegd. Want als jijzelf eerder doodgaat dan je liefje, blijft de jakhals je tenminste bespaard.
Precies hierom beseft de rouwende dat ook de gedachte 'kon ik maar ruilen' alleen maar de illusie van een kortstondige troost biedt. Want als jij jezelf aanbiedt als 'ruilobject' dat gerust dood mag, en de dode geliefde na die ruil is teruggekeerd onder de levenden, is die ander automatisch ten prooi aan diezelfde jakhals. De ander krijgt dan immers het wurgkoord omgord van de rouw die jou verstikt. Dat gun je niemand, je geliefde nog het minst.
Er bestaat al met al geen uitweg. De jakhals wint altijd. Zoals Barnes schreef: 'Er bestaat geen remedie tegen rouw.'
undefined