Zonder kennis levert vrijhandel armen niets op
Liberalisering van de wereldhandel leidt niet vanzelf tot een grotere welvaart voor ontwikke lingslanden. Om de vruchten van de mondialisering te kunnen plukken is, stelt Bart Nooteboom, kennis nodig en die komt de arme landen niet vanzelf aanwaaien....
VAN verschillende kanten is ervoor gepleit de protesten tegen mondialisering en liberalisering niet af te doen als gekkenwerk van extremisten en argelozen. Geweld is niet goed te praten, maar achter het geweld van de demonstraties liggen redelijke argumenten en punten van kritiek. Die betreffen onder andere de gevolgen voor ontwikkelingslanden.
Liberalisering en vrijhandel bieden kansen en uitdagingen voor ondernemerschap, en dat is op zichzelf prima. Maar bedrijven moeten wel de kennis en de vaardigheden hebben om die kansen te benutten. Volgens een oude economische theorie liggen kennis en vaardigheden voor ieder voor het oprapen. Kennis is in die achterhaalde visie als een brood: voor ieder verteerbaar en met voor iedereen dezelfde voedingswaarde.
Zo werkt dat niet. Om kennis op te doen, moet informatie worden geabsorbeerd in een structuur van reeds bestaande kennis teneinde die kennis te kunnen interpreteren, integreren en toepassen. Die structuur is opgebouwd tijdens leren in het verleden. Leren is cumulatief: je leert meer naarmate je meer geleerd hebt. Mensen die niet geleerd hebben, zullen niet verder leren. Als je je niet ontwikkeld hebt, word je achterstand in kennis en vaardigheid steeds groter. Dat leidt ertoe dat veel ontwikkelingslanden blijven hangen in een op landbouw en grondstoffen gebaseerde economie.
De mondialisering moet daarom zo gericht zijn dat ontwikkelingslanden de benodigde kennis en ervaring versneld opbouwen, ook op het gebied van industrie en diensten.
De opbouw van kennis en kunde vergt een onderliggende economische en institutionele structuur. Wij praten tegenwoordig over de netwerkeconomie: om de veranderingen bij te kunnen houden en mee te kunnen blijven doen aan innovaties, moeten bedrijven met elkaar samenwerken om hun competenties te bundelen. We staan zelden stil bij wat dat allemaal vergt.
Het gaat niet alleen om wetgeving en de toepassing daarvan. Ook niet alleen om financiering. Het vergt een rijk vertakte structuur van ondersteunende diensten. Wij zijn eraan gewend dat wij gebruik kunnen maken van makelaars, notarissen, octrooibureaus, advocaten, ingenieursbureaus, softwarebureaus, adviesbureaus, verzekeringen, onderzoeksinstituten, onderwijs en opleiding op velerlei niveaus en in velerlei soorten.
Bedrijven hebben ook toegang nodig tot veeleisende klanten die hen uitdagen en vooruit trekken. En goede leveranciers die hen vooruit duwen met innovaties in de vorm van onderdelen, instrumenten, apparaten, grondstoffen, en software.
Dit hele netwerk is onmisbaar en in ontwikkelingslanden niet vanzelfsprekend aanwezig.
Zo'n dragende structuur moet zijn ingebed in een land, en aansluiten op onderliggende, fundamentele aspecten van een cultuur in de vorm van ideeën over de aard van kennis, de relatie tussen kennis en werkelijkheid, de relatie tussen mens en omgeving en tussen mensen onderling. Hoe wordt omgegaan met samenwerking, verantwoordelijkheid, risico's, overleg, besluitvorming, de relatie tussen groep en individu, eigenbelang en altruïsme. Op dit gebied bestaan belangrijke verschillen, en die vergen verschillen in de economische en institutionele structuur.
Ik geloof daarom niet in een mondialisering in de zin van homogenisering, van een op den duur eenvormige economische, sociale en politieke structuur over de gehele wereld. Dat zou ook de dood in de pot zijn. Innovatie vergt variatie, diversiteit.
Ik pleit niet voor protectie, al merk ik wel op dat de ontwikkelde landen hun structurele voorsprong hebben ontwikkeld in tijden dat hun markten wel waren beschermd. We meten dus met twee maten. En dan praat ik nog niet over de voortdurende hypocrisie waarmee wij zelf onze landbouw beschermen.
Ik pleit wel voor regulering in de zin dat multinationale ondernemingen verplicht worden om zodanig te opereren dat zij in samenwerking met lokale overheden bijdragen aan de ontwikkeling van instituties en economische structuren die passen bij het land waar zij optreden, en bijdragen aan de opbouw daar van competenties in bedrijven.
Ze moeten niet hun geijkte procedures opleggen, maar nieuwe ontwikkelen in samenwerking met lokale partners. Ze moeten rekening houden met verschillen tussen landen, in plaats van te proberen die te elimineren. Daar hebben ze uiteindelijk zelf ook baat bij. Het is op grond van die verschillen dat ze zelf ook verder kunnen leren en innoveren.
Als beleidsmakers niet willen luisteren naar deze en andere redelijke argumenten, dan zullen de protesten alleen maar toenemen. Wie niet horen wil, moet voelen. Zo worden revoluties geboren.