WO I: Europa moet één worden
De Europese eenwordingsgedachte heeft haar wortels in een plan van een Franse minister van Buitenlandse Zaken, dat een directe reactie was op de gruwelen van de oorlog en de ontnuchtering van de vrede.
Naarmate de Eerste Wereldoorlog zich langer voortsleepte en meer mensenoffers vergde, werd in de betrokken landen steeds nadrukkelijker de vraag gesteld: waarvoor vechten we eigenlijk? De regeringen van de deelnemende landen moedigden deze discussies niet aan. De burgers hadden in de regel een te rooskleurige voorstelling van de krijgskansen en koesterden verwachtingen van de vrede waarin ze slechts teleurgesteld konden worden. Hun leiders wilden hun geen opening van zaken verschaffen omdat daarvan een demoraliserend effect zou kunnen uitgaan. Over de oorlogsdoelen lieten ze ook de Amerikaanse president Woodrow Wilson in het ongewisse toen die, voordat de VS in 1917 bij de oorlog betrokken raakten, zijn diensten als bemiddelaar aanbood.
De meeste regeringen hielden het er maar op dat de tegenstander zodanig moest worden verzwakt dat hij nooit meer een gevaar voor de vrede zou kunnen vormen.
De Britse regering wilde Duitsland een 'totale nederlaag' toebrengen teneinde de Belgische onafhankelijkheid te kunnen herstellen. Frankrijk wilde Elzas en Lotharingen terug, die het in 1871 aan het Duitse keizerrijk had moeten afstaan, en verlangde herstelbetalingen - waarvan de hoogte steeds verder werd opgeschroefd. De Russen waren met hun aanspraken op grote delen van Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije zelfs in de ogen van hun bondgenoten veel te inhalig.
De enige Europese oorlogsdeelnemer die een grand design voor de naoorlogse orde in gedachten had, was Duitsland. Al in september 1914 ontvouwde rijkskanselier Theobald von Bethmann Hollweg plannen voor een economische unie waartoe, behalve Duitsland, ook Frankrijk, België, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Oostenrijk-Hongarije en 'eventueel' Italië, Zweden en Noorwegen zouden behoren. Voor Frankrijk zou in deze EU avant la lettre uiteraard een bescheiden rol zijn weggelegd. De 'nauwere band' met Nederland zou 'met het oog op de bijzondere aard van de Nederlanders gespeend moeten zijn van ieder gevoel van dwang'. 'Aan de loop van het leven in Nederland (zou) niets moeten veranderen' en de unie zou voor Nederland 'ook geen militaire verplichtingen met zich mee moeten brengen'.
Het is maar de vraag of deze economische unie er zou zijn gekomen als Duitsland de oorlog had gewonnen, want de Duitse legerleiding, vooraanstaande industriëlen en nationalistische pressiegroepen streefden niet - zoals de regering - een 'compromisvrede' na, maar een door Duitsland te dicteren Siegfrieden, met annexaties en astronomische herstelbetalingen die de vroegere vijanden voor generaties zouden beletten om weer op te staan. Het betrekkelijk milde 'septemberprogramma' van Von Bethmann Hollweg stond te ver af van die inzet.
Als reactie op de gruwelen van de oorlog en de ontnuchtering van de vrede stichtte de Oostenrijker Richard Coudenhove-Kalergi in 1923 de Pan-Europese Unie - de beoogde aanzet tot een Verenigde Staten van Europa op christelijke grondslag. In dezelfde geest van verzoening sloten Frankrijk en Duitsland in 1925 het verdrag van Locarno, en ondertekenden de vroegere vijanden - met 21 andere landen - in 1928 het Briand-Kellogg Pact 'tot uitbanning van de oorlog' (vernoemd naar Aristide Briand en Frank Kellogg, de ministers van Buitenlandse Zaken van Frankrijk en de VS).
Een jaar later, in 1929, ontvouwde Briand voor de Volkerenbond in Genève zijn plannen voor een Europese unie, die bijna het hele continent moest omvatten. De doelstelling van deze Unie kwam overeen met die van de latere Europese Economische Gemeenschap (de voorganger van de huidige EU): de vrede bewaren door de economieën van de lidstaten vergaand met elkaar te vervlechten.
De beoogde lidstaten reageerden aanvankelijk betrekkelijk welwillend op het gedachtenexperiment van Briand. Dat veranderde toen de minister een jaar later over een politieke unie begon. De soevereiniteit van de deelnemende landen zou volledig intact blijven, verzekerde Briand, maar daar trapte de Nederlandse regering niet in. Een Europese unie of federatie zou hoe dan ook gepaard gaan met een zeker verlies van nationale autonomie, schreef ze in haar reactie op de nota van Briand. Nederland had daar overigens geen problemen mee. Maar dat lag anders bij Duitsland en een aantal andere beoogde lidstaten. De door Briand ontketende discussie over de verdeling van de bevoegdheden tussen de organen van de Europese unie en de deelnemende landen week in essentie niet af van het huidige debat over de toekomstige EU.
Net als Von Bethmann Hollweg had Briand de tijdgeest niet mee. Als reactie op de economische crisis verhoogden de Europese landen hun tariefmuren, in plaats van die af te breken. In Duitsland was Hitler al aan zijn electorale opmars begonnen toen Briand zijn Europees project presenteerde. Briand zelf verloor kort daarop zijn post. In 1932 overleed hij. Van het naar hem vernoemde plan was toen al enige tijd niets meer vernomen.
Maar na de volgende wereldoorlog grepen de stamvaders van het moderne Europa erop terug. In historisch perspectief is de mislukking van het plan-Briand even betrekkelijk als de mislukking van de Weimarrepubliek: ze vormden het voorspel van experimenten die wél als geslaagd worden beschouwd.
undefined