AnalyseBurgerdoden Irak
Wilden we wel weten dat we in Irak aan een oorlog meededen?
Voor de inzet van Nederlandse F-16’s tegen IS was alom steun. Vanwaar dan de verbazing nu blijkt dat daardoor burgerdoden zijn gevallen? ‘Het is geen boodschappen doen in de Kalverstraat.’
Geschokt waren de reacties uit de Tweede Kamer vrijdag toen NRC en NOS bekendmaakten dat zeker zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen bij een Nederlands bombardement op 3 juni 2015 op een autobomfabriek van IS in Hawija, Irak. Hoe kan dat, waarom wisten we dat niet en waarom moesten we het uit de krant vernemen, zo luidde de teneur.
Vanuit militaire hoek is het antwoord: omdat de Tweede Kamer, met grote publieke steun, ons opdroeg te helpen in de oorlog tegen IS, omdat het slagveld complex was, de informatie onvolledig, en de vijand geen uniformen draagt en zijn wapens tussen burgers plaatst. En omdat de hele internationale coalitie alleen algemene informatie geeft over mogelijke burgerslachtoffers.
Generaal-majoor b.d. Pieter Cobelens, voorheen nauw betrokken bij het aansturen van militaire operaties, reageert geprikkeld. ‘Wat mij altijd dwars heeft gezeten’, zegt hij, ‘is dat Nederland zélf nooit in staat van oorlog is terwijl wij militairen dit soort dingen doen. Mensen gaan nog gewoon lekker winkelen of naar Ajax. En dan komt er achteraf altijd kritiek.’
‘Nooit 100 procent garantie’
De Nederlandse bemoeienis was vooral bij de luchtoorlog. Precisiebombardementen, met uitgebreide procedures om fouten te voorkomen, en een (beperkt en imperfect) mechanisme om nadien te analyseren hoe het ging. Op Twitter liet de commandant van de Luchtmacht, Dennis Luyt, weten dat ondanks alle zorgvuldigheid bij de planning en uitvoering ‘100 procent garantie’ op het voorkomen van onbedoelde slachtoffers ‘nooit’ bestaat. ‘Deze realiteit hoort ook bij ons werk.’
Of er voor acceptatie van de realiteit die Luyt schetst een breed politiek draagvlak bestaat in Nederland, is een open vraag. De regering lijkt er zelf ook niet gerust op, want zij spreekt steevast over de ‘strijd tegen ISIS’. Strijd? Zeg dat wel: Nederland nam met F-16's (en ‘aanvaardbare’, beperkte risico’s voor de eigen militairen) deel aan een echte, hete oorlog met duizenden slachtoffers op de grond. Een oorlog op afstand – en de afstand van het Nederlandse publiek tot het slagveld is nog veel groter. Volgens Amerikaanse schattingen zijn zeventig- tot honderdduizend IS-strijders gedood.
Airwars, een organisatie die al jaren haar eigen schattingen maakt van burgerslachtoffers, en daarbij ook getuigen op de grond betrekt, meent dat het aantal burgers dat ‘waarschijnlijk’ is gedood bij lucht- en artillerieaanvallen in Irak en Syrië tussen 2014 en 2019 tussen de 8.106 en 12.980 ligt; de coalitie houdt het op 1.321. De Amerikanen waren in het begin openhartiger over burgerdoden als gevolg van eigen bombardementen. Toen andere landen niet volgden, sprak het hoofdkwartier van de internationale coalitie zich alleen nog in algemene zin uit over burgerslachtoffers. Sinds 2018 moet het Pentagon van het Congres jaarlijks over burgerslachtoffers rapporteren.
Voor compensatie wordt naar Irak verwezen
Transparantie is in het algemeen ver te zoeken, ook buiten Nederland. Ook grote Europese landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk erkennen niet of zeer beperkt dat er burgerslachtoffers zijn gevallen. Australië erkende drie gevallen waarbij burgers zijn gedood, Nederland deed dat in april vorig jaar ook – maar zonder te verwijzen naar de plek of het aantal slachtoffers. Een van de zaken die het OM onderzocht met als conclusie dat er geen vervolgonderzoek nodig was, is waarschijnlijk het bombardement op Hawija. Minister Bijleveld benadrukt dat ze ‘omwille van de veiligheid’ niets meer kan zeggen – en herhaalt steeds dat nabestaanden voor compensatie bij de Irakezen moeten aankloppen.
Dat past in de internationale trend, maar het staat ook in een nationale traditie. Zoals een ingewijde zegt: ‘Alles wat kan leiden tot claims moet je afhouden, die houding is er bij Defensie helaas altijd geweest. Je zou ook morele betrokkenheid kunnen tonen – en bijvoorbeeld achteraf een feitenrelaas publiceren.’
‘Helse nieuwscyclus’
Volgens Airwars – dat hiervoor sprak met meer dan honderd Amerikaanse journalisten – falen ook de media in hun berichtgeving over de luchtoorlog tegen IS. Door de beperkte informatie, de risico’s in het oorlogsgebied, de dalende budgetten en de dominantie van een ‘helse nieuwscyclus gedomineerd door binnenlandse politiek’. ‘Gebrek aan belangstelling’ op redacties speelde ook een rol. Anders gezegd: willen we het wel weten?
Cobelens wijst erop dat er bij de oorlog tegen deze vaak onherkenbare vijand die zijn wapens liefst tussen burgers opstelt, moeilijke afwegingen moeten worden gemaakt. ‘Het is geen boodschappen doen in de Kalverstraat. Er zijn veel onbekende factoren. En je moet altijd de afweging maken: wat is het militaire doel je waard?’ In het geval van de bomfabriek in Hawija, met al die explosieven die tegen de coalitie en tegen burgers zouden worden ingezet, laat het antwoord zich raden.
Oorlogen zijn vuil, ook schone. ‘De gedachte dat Nederland geen mensen doodmaakt, is naïef’, zegt Cobelens. Hetzelfde geldt wellicht voor de gedachte dat je over de onbedoelde gevolgen van oorlog eeuwig kunt zwijgen. Althans, in democratieën. De Kamer, die Bijleveld nu zal dwingen tot meer transparantie, zal zich tevens de vraag moeten stellen of zij met ook de realiteit van oorlogvoering kan leven bij slecht nieuws. En dat is geen theoretische vraag – want IS is nog allerminst verslagen.