'WIJ MOETEN BUKKEN VOOR DE OVERMACHT EN DOEN WAT ONS WORDT OPGELEGD'
Het is januari 1945 en in noordelijk Nederland woedt de hongerwinter. Het Nieuwsblad voor den Boekhandel biedt, zoals gebruikelijk, een overzicht van nieuwe boeken die in Nederland verschijnen....
Papierschaarste, de moeilijke distributie van boeken en niet in de laatste plaats de dagelijkse strijd om voedsel hebben tegen het eind van de oorlog het boekenvak vrijwel verlamd. Een boekhandelaar uit Wormer laat zijn uitgevers weten 'mij geen verzoeken om levensmiddelen te zenden. Ook in onze omgeving is niets te verkrijgen en zelf ben ik wekelijks enkele dagen op pad voor de 'ravitaillering' van m'n gezin dat momenteel 8 pers. telt.'
Deze noodkreet is afgedrukt in Hier wordt echter het belang van het boek geschaad... - Het Nederlandse boekenvak 1933-1948 (Jan Mets; ¿ 49,50). Jan Schilt, ruim dertig jaar werkzaam in de boekenwereld waarvan vijftien jaar als directeur van Bechts Uitgeversmaatschappij, licht in dit boek het deksel van een put die sommigen ook vandaag liever nog niet geopend zagen. De auteur begroef zich in de archieven en de vakbladen van de Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels, de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond en de Nederlandse Boekverkopersbond.
Vijftig jaar na dato maken we alsnog kennis met de uitspraken van opgeblazen kommaklievers (bobo's zouden we vandaag zeggen) die in de besturen van voornoemde verenigingen vóór, tijdens en na de oorlog de dienst uitmaakten. Afhankelijk van het onderwerp waarover een standpunt moest worden ingenomen, waren de bestuurders roomser dan de paus dan wel bang zich aan koud water te branden. Schilt (ver)oordeelt weliswaar niet, maar blaast het stof dusdanig van de feiten dat geen andere conclusie rest.
Wanneer in 1933 in Duitsland wordt begonnen met het massaal en publiekelijk verbranden van boeken, verzoekt de Hilversumse boekhandelaar D. Pach de Vereeniging daartegen te protesteren. De door hem ingediende motie wordt door niemand van de 146 ter vergadering aanwezige leden gesteund. Vakblad De Uitgever in het verslag: 'De eigenlijke vergadering had een rimpelloos verloop; van behoefte om een blik te werpen in de spiegels, die ons door buitenlandsche gebeurtenissen werden voorgehouden, bleek niet.'
Ook de tien vooraanstaande leden die in de zomer van 1936 in een motie afkeuring willen laten uitspreken over de rassenwetten van Neurenberg, krijgen geen poot aan de grond. Beseffend hoe gevoelig de zaak ligt, schrijft uitgever Andries Blitz in een korte toelichting op de motie: 'Met lette dus goed op: geen politiek, maar door hetgeen in deze motie wordt naar voren gebracht wordt het belang van het boek geschaad, dus het belang van de leden van de Vereeniging' - aan deze zin ontleende Schilt de titel voor zijn boek.
De voorzitter van de Algemene Vergadering: 'Wat mij betreft, geloof ik, dat het 't best is, dat wij deze motie niet in stemming brengen, maar ook in het geheel niet in behandeling nemen' (applaus). Alle aanwezigen, met inbegrip van de joodse boekhandelaren, omhelzen het standpunt van hun voorzitter.
Als het Algemeen Handelsblad vervolgens schrijft dat de motie niet in stemming werd gebracht 'omdat men met de strekking ervan algemeen accoord kon gaan', acht de Vereeniging deze interpretatie onjuist en verzoekt de redactie om een rectificatie: de motie behoorde niet tot de competentie van de vergadering en door applaus gaf de vergadering haar instemming met deze houding te kennen.
De angsthazen verkeren in ijverige bureauraten als de bezetter begin 1941 de Vereeniging om een overzicht verzoekt van alle joodse boekhandelaren. De Duitsers vragen naar een reeks zakelijke gegevens: de eigenaar vóór en na 10 mei 1940 en of 'niet-ariërs' eventueel een financieel belang hebben in een 'arisch' bedrijf.
Wat doet het dagelijks bestuur van de Vereeniging? Ongevraagd stelt het een concept-vragenlijst op voor de leden en voegt op eigen initiatief vragen toe. Zoals deze: 'Kunnen Joden op andere wijze (welke?) invloed in uw bedrijf uitoefenen?' Het Referat Schrifttum gaat akkoord en de lijst wordt rondgestuurd. Drie 'niet-joodsche collega's' keren zich per brief fel tegen de medewerking van de Vereeniging, maar menige joodse boekhandelaar vult de formulieren in.
Als in een vergadering wordt voorgesteld het inzenden van de formulieren te traineren, merkt bestuurslid Van Weerden op: 'Maar overigens hebben wij ons niets te verwijten. Wij moeten bukken voor de overmacht, en hebben te doen wat ons wordt opgelegd.' Reeds in het voorjaar van 1941 wordt talrijke joodse boekhandelaren en uitgevers hun bedrijf ontnomen.
Even later - nimmer was de leeshonger zo groot als tijdens de Tweede Wereldoorlog - verschijnen de eerste lijsten van verboden boeken, en nog in 1941 wordt het drukken van 140 titels verboden; ongeveer driehonderdduizend boeken eindigen in de papiermolen. Leesbibliotheken mogen niet langer boeken van Noordamerikaanse schrijvers uitlenen en menige eigenaar raakt door deze maatregel brodeloos, want zijn boekenbestand omvat voornamelijk detective- en wildwest-romans.
Al veel eerder had de Vereeniging, daartoe aangespoord door Willy Janke, persattaché van de Duitse Legatie in Den Haag, een circulaire naar de leden doen uitgaan waarin er krachtig op werd aangedrongen verboden boeken 'in dichtgespijkerde kisten of in verzegelde pakken ter beschikking van de Duitsche autoriteiten te houden'.
De voornaamste bezigheid van de Vereeniging blijkt het nauwlettend in de gaten houden van het Reglement Handelsverkeer, dat vastlegt wie als boekhandelaren worden erkend en langs welke wegen zij hun voorraad mogen betrekken; het is schokkend te lezen hoe de arrogante bestuurders zich verliezen in eindeloze procedures op de vierkante centimeter.
Vooral in het gechicaneer tegen (buitenlandse) nieuwkomers in het vak zijn de regelneven op hun best. Zo duurt het vier jaar voordat Abraham Horodisch in 1937 wordt erkend als boekhandelaar; steeds opnieuw wordt getracht hem, zeer tot zijn verdriet, buiten te sluiten. Horodisch is vervolgens decennia lang de erudiete eigenaar van Erasmus, een Amsterdamse boekhandel en antiquariaat met tot de dag van vandaag een internationale reputatie.
Voorzitters als Tjeenk Willink en Noothoven van Goor worden na de oorlog tot erelid van hun beroepsorganisaties benoemd. In de vakbladen die zij uitgeven, wordt maar sporadisch en, als het even kan, in het geheel niet gerept over het droeve lot van joodse boekhandelaren en uitgevers. Hoe na de oorlog uitgeverijen als Vrij Nederland en De Bezige Bij bij de uitgeversbond moeten soebatten voor erkenning, is een verhaal dat eveneens druipt van naargeestigheid.
De Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels verbood Jan Schilt inzage in de dossiers van de bedrijven die na de oorlog werden 'gezuiverd'. De vraag is of de zuivering wel helemaal zorgvuldig heeft plaatsgevonden en zonder concurrentiemotieven is uitgevoerd. Daarom komen deze dossiers 'zeker nog 25 jaar niet ter inzage', aldus de Vereeniging in een brief aan Schilt. Onbedoeld wordt met deze weigering het belang van zijn boek onderstreept.
Hub. Hubben