Wie is er bang voor de grote boze meerval
Hij hapt een eend zó uit het water en ook kleine kinderen moeten voor hem oppassen, luidt het verhaal over de meerval....
HET BEGON OP 14 oktober in het Utrechts Nieuwsblad. Daar stond een foto van een Nederlander in Spanje, liggend naast een meerval van bijna drie meter die hij had gevangen. Het dier, op de foto inderdaad imponerend, heeft zijn bek wijd open.
Het onderschrift zet de toon voor een uitvoeriger artikel elders in de krant. 'Monsterachtige meervallen van een kleine drie meter lengte, zoals deze, zijn straks een normaal verschijnsel in de Lek, voorspellen kenners. Ze kunnen tot drie meter lang worden. Een levende eend happen ze uit het water bij wijze van voorgerecht en het is niet uitgesloten dat de roofvis straks ook mensen te grazen gaat nemen.' Vooral kinderen moeten oppassen, zo blijkt.
Dit artikel heeft volgens O. Terlouw en drs R. Zoetemeyer, respectievelijk voorlichter en onderzoeker bij de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), de toon gezet voor een golf aan negatieve publiciteit die door de provinciale dagbladen spoelde. Vorige week deed ook een tv-programma een duit in het zakje.
'Waar we ook komen, iedereen heeft het over de levensgevaarlijke meerval', zegt Zoetemeyer. 'Maar het gevaar wordt sterk overdreven. En bijna nergens wordt vermeld dat de meerval een inheemse, bedreigde vis is die op grond van de Natuurbeschermingswet tot beschermde soort is verklaard.'
Het is duidelijk: de paniekverhalen zitten de OVB hoog. Want de meerval, zegt bioloog Zoetemeyer, kan alleen in ideale omstandigheden zoals in Spanje, drie meter lang worden. In Nederland wordt hij niet langer dan twee meter, en dat is een hoge uitzondering.
De normale lengte in Nederland is tussen de vijftig en honderd centimeter. Daarmee is hij wel de grootste inheemse zoetwater-roofvis. Niet zo groot als de steur, die al decennia uit Nederland is verdwenen, maar groter dan de snoek. De steur haalt gemakkelijk meer dan twee meter, de recordlengte van een snoek in Nederland is 1,33 meter.
Niet bekend
In de Haarlemmermeer heeft de meerval stand gehouden, ook na de drooglegging. Er zit nog steeds een populatie in de Westeinderplassen, de Kagerplassen en waarschijnlijk ook in de Ringvaart. Maar de OVB-mensen durven nauwelijks de omvang te schatten: een paar honderd waarschijnlijk, misschien een paar duizend. 'Er is in Nederland weinig onderzoek gedaan naar de meerval', zegt Zoetemeyer. 'Het meeste dat we weten, komt uit buitenlandse literatuur.'
Opvallend is wel dat de populatie in de Haarlemmermeer toeneemt. Er komen meer meldingen binnen van jonge meervallen. Dat kan komen door de warme zomers van de laatste jaren. Om te kunnen paaien heeft de meerval een watertemperatuur nodig van 18 tot 20 graden. Doorgaans paait de vis in Nederland dus pas in juni of juli. Als het water eerder warm wordt, kan dat gunstig zijn voor het broedsucces.
Een andere oorzaak is volgens de OVB-medewerkers misschien dat in de Westeinderplassen onlangs enkele gebieden zijn afgesloten voor de pleziervaart. Dat zijn vooral stukken die geschikt zijn als paaigebied. Voor het afzetten van kuit zoeken meervallen ondiepe, vegetatierijke en beschaduwde zones. Ook oevers met riet en drijvende rieteilanden komen in aanmerking.
Maar niet de populatie in de Haarlemmermeer was de aanleiding voor de paniekverhalen. Dat was het gegeven dat steeds meer meervallen vanaf de grote rivieren, en dan vooral de Rijn, Nederland binnenkomen. Vooral de laatste drie jaar maken beroepsvissers in het rivierengebied steeds meer meervallen als bijvangst buit.
De eerste meldingen daarvan kwamen rond 1975 binnen, maar de laatste drie jaar is het aantal sterk toegenomen. De oorzaak is waarschijnlijk dat in Duitsland de meerval hier en daar is uitgezet en dat er maatregelen zijn getroffen om zijn paaigebieden te beschermen.
Een andere oorzaak is vermoedelijk de in september 1992 geopende verbinding tussen de Rijn en de Donau, het Main-Donaukanaal. De meerval komt van oudsher voor in de Donaudelta en de mogelijkheid bestaat, zegt Zoetemeyer, dat de vis via de nieuwe verbinding de Rijn heeft bereikt en van daaruit stroomafwaarts in Nederland terechtkomt.
Voor die stelling pleit dat twee niet-inheemse vissen die veel in de Donaudelta voorkomen, recentelijk in Nederland zijn waargenomen. Dat zijn de roofblei (Aspius aspius) en de blauwneus (Vimba vimba). In 1992 schreef de OVB nog dat de komst in Nederland van de roofblei via het Main-Donau-kanaal nog wel een jaar of vijftig op zich zou laten wachten. Maar in een binnenkort te verschijnen OVB-bericht wordt geconstateerd dat de opmars van de roofblei zich in zo'n razend tempo voltrekt dat sommige hengelaars nu al gericht op de nieuw aangekomen soort vissen.
Onlangs is daar de blauwneus bijgekomen. Een hengelaar in Rotterdam meldde in oktober van dit jaar dat hij in de Waalhaven vier exemplaren van een bijzondere vissoort had gevangen. OVB-medewerkers constateerden dat het een blauwneus was. Die was voor het eerst in 1989 waargenomen in de Rijn bij Heteren en begin dit jaar in twee beekmondingen in de Maas tussen Blerick en Venray. In Rotterdam zijn inmiddels acht exemplaren gevangen.
Het ziet er dus naar uit dat de meerval vanuit centraal-Europa de weg naar Nederland heeft gevonden. En dus, vrezen de OVB-medewerkers, zullen de overdreven verhalen over deze 'gevaarlijke monsters' alleen maar toenemen.
Want het is bijvoorbeeld overdreven dat meervallen eenden eten. Uit buitenlandse literatuur is bekend dat het voedsel van de meerval voor meer dan 90 procent bestaat uit vis. Een enkele keer pakken ze een meerkoet of een waterhoen, maar dat doet een snoek soms ook.
Gevaar voor mensen is er nauwelijks, aldus Zoetemeyer en Terlouw. Ondanks zijn afschrikwekkende uiterlijk (een grote bek met zes grote bekdraden) heeft de meerval een zwak gebit. Anders dan een snoek heeft de vis kleine tanden die aanvoelen als grof schuurpapier. Hij heeft die tanden alleen nodig om zijn prooi even vast te houden. Daarna slikt hij die meteen helemaal door. Behalve vis en soms watervogels eet de meerval slakken, kreeften, kikkers en ratten.
Bovendien is de meerval een nachtjager. Overdag houdt hij zich schuil op vaste rustplaatsen op de bodem, bijvoorbeeld onder overhangende oevers. In theorie bestaat dus het gevaar dat hij daar opgeschrikt wordt door badende exemplaren van de mens (Homo sapiens sapiens). Maar als hij al bijt, kan hij met zijn kleine tanden slechts minieme schade aanrichten. Meer dan een schaafwond en een wit weggetrokken gezicht zal de pootje badende mens er niet aan overhouden.
We hoeven, kortom, niet bang te zijn voor de meerval, vindt de OVB. De komst van deze vis uit het oosten kan op lange termijn de bedreigde inheemse stand versterken. Zoetemeyer en Terlouw zijn dan ook blij met projecten als Levende Rivieren en de Grensmaas, waardoor dank zij natuurontwikkeling langs de grote rivieren nevengeulen zullen ontstaan met geschikte paai- en opgroeigebieden voor de meerval. De soort kan het in Nederland in theorie goed doen, want er is prooivis in overvloed.
De overdreven verhalen zullen waarschijnlijk nooit zijn uit te bannen. Dat realiseren ook de OVB-medewerkers zich. Terlouw is naar Spanje geweest om de meerval te bekijken in de bovenloop van de Ebro, waar hij twintig jaar geleden in een stuwmeer is uitgezet.
'Het is inderdaad een imponerend gezicht als je 's nachts zo'n grote rover aan de oppervlakte achter een prooi aan ziet jagen. Soms zie je ze ook uit stilstand ineens toeslaan. Daarbij maken ze een geluid alsof er een tak breekt, waarschijnlijk omdat ze hun bek vacuüm zuigen.'
Voor het Nederlandse natuurbeheer kan toename van de meerval zelfs gunstig zijn. Hij eet zoveel vis dat de soort de verbraseming van oppervlaktewateren kan tegengaan. Dat is het fenomeen dat het oppervlaktewater als gevolg van vermesting troebel wordt, waardoor de snoek niet genoeg zicht meer heeft om op de brasem te jagen.
Behalve beschermende maatregelen is volgens Zoetemeyer ook meer onderzoek nodig. 'We willen graag meer weten over de rol die de meerval als grote predator kan spelen in het handhaven van het natuurlijk evenwicht van een water.'
Piet van Seeters