Weg ermee
De musea lijden aan objectboulimia: de instellingen hebben lange tijd alleen maar verzameld. Na jaren van goede voornemens gaan nu de eerste werken uit de uitpuilende collecties in de verkoop....
Het oordeel laat geen ruimte voor misverstand. Die koorbanken uit de collectie religieuze kunst en kunstnijverheid: geen context, onvoldoende kwaliteit. Of, uit de sectie oude schilderkunst: Cornelis Bega, Boereninterieur: kwaliteit onvoldoende. Van de verzameling moderne en hedendaagse kunst de collectie Eli Neuburger: een vreemde eend in de bijt.
De kwalificaties staan in een bijlage van het collectieplan van museumgoudA, het Catharina Gasthuis en De Moriaan, voorheen de stedelijke musea. De titel: afstotingsparagraaf. Onvriendelijk gezegd: weg ermee. Er figureren 3500 objecten in, 10 procent van de totale collectie. Ze mogen terug naar de bruikleengever of, als andere instellingen ze willen hebben, mogen die de boel voor niks komen ophalen.
Het is binnen de museale sector bepaald niet de gewoonte rigoureus de stofkam door de eigen collectie te halen. Hoewel er al sinds 2000 een officiële richtlijn bestaat, de Leidraad voor het Afstoten van Museale Objecten (LAMO), uit de koker van de Museumvereniging en het Instituut Collectie Nederland, komt het er in de praktijk maar zelden van. Vergaren is van oudsher het adagium. Dat wordt ook wel misprijzend objectenboulimia genoemd.
Conservator oude kunst en kunstnijverheid in Gouda, Ewoud Mijnlieff, zegt dat de opruiming voortkomt uit de komende verzelfstandiging en de wens tot ‘aanscherping van het profiel’. Zo is de collectie oude schilderkunst vooral door toevalligheden tot stand gekomen. Een relatie met Gouda ontbreekt vaak, mogelijkheden om de relevantie van andere stukken aan te zetten zijn er niet. Het mes gaat ook in de collectie Plateel. Wat van Goudse origine is, blijft. Maar de theepot van Weens porselein van circa 1900? Het servies uit Maastricht? ‘Fraaie stukken, maar ze zullen mogelijk elders beter tot hun recht komen.’
Het heeft er alle schijn van dat meer musea zullen volgen. De Raad van Cultuur komt eind volgende maand met een advies op verzoek van staatssecretaris Medy van der Laan. Die vraagt zich af wat de overheid aan moet met die aanhoudende stroom cultureel erfgoed naar de al uitpuilende depots. Welke aanbevelingen het advies zal bevatten, is nog niet duidelijk. Secretaris Jelmer Prins van de sector musea wil wel de strekking aanduiden: het is zaak dat conservatoren zich meer opstellen als de hoeders van de Collectie Nederland dan als de bewaarders van louter de eigen verzameling. ‘Het is een kwestie van mentaliteit. Je zou veel meer kunnen samenwerken.’ Al eerder is gezinspeeld op het geregeld herijken van de collectie.
Navraag in de sector leert dat de geesten zo langzamerhand wel rijp zijn. Het zogeheten Deltaplan, waarmee in de jaren negentig musea in staat werden gesteld de vaak deplorabele bewaarcondities van hun collecties te verbeteren, heeft de ogen geopend. Conservatoren stuitten in zolders, kelders, nissen en dozen op verzamelingen die alleen maar vragen opriepen. Wat is het? Van wie is het eigenlijk? Wat doet het hier? En: moeten we er eigenlijk nog wel iets mee?
De LAMO-richtlijn duidt de speelruimte aan. Eerst moet worden nagegaan wie de objecten bezit en of andere instellingen geen belangstelling hebben. Voorwaarde is ook dat eventuele opbrengsten alleen ten goede mogen komen aan de eigen collectie: nieuwe aankoop, restauratie, een beter depot. Maar de LAMO bevat ook waarschuwingen: het waardeloze depotstuk van vandaag kan het topstuk van morgen zijn. Wie werk van de nu nog onbekende Van Gogh of Rembrandt van de twintigste eeuw als afdankertje buiten de poort zet, weet zich straks de risee van de museale wereld. Kapitaalvernietiger. Afstoten kan de reputatie van het museum aantasten en potentiële schenkers afschrikken.
Er zijn nog meer verklaringen waarom de beoogde frisse wind door de depots nog niet de kracht van een lentebriesje heeft bereikt. Evert Rodrigo, hoofd collecties van het Instituut Collectie Nederland in Rijswijk, dat adviseert over beheer en behoud van erfgoed: ‘Energie, capaciteit en budget ontbreken. Die ene belangrijke expositie gaat telkens voor.’ Titus Eliëns, hoofd collecties van het Gemeentemuseum in Den Haag, dat wel een traditie heeft met afscheid nemen: ‘Conservatoren zitten als broedse kippen op de eieren. Ze durven niet te kiezen. En het is makkelijker scoren met iets aankopen dan wat afstoten.’
De museumdirecteur: ‘Dit is een heel slecht schilderij.’
De collectiebeheerder: ‘Alleen al die kleuren.’
De directeur: ‘Dat been. Het klopt niet. Zie je dat bloed op de voet? Het stroomt gewoon naar boven.’
De beheerder: ‘Een slechte kopie van een Rubens. Een kermisschilder moet het geweest zijn.’
Zacht zoemen de installaties van de klimaatbeheersing in depot D4 van het museum Catharijneconvent in Utrecht. In de catacomben van het voormalige klooster staat het alleen in afmetingen indrukwekkende doek – 2,20 bij 1,80 meter – met het tafereel van een kruisafname gewoon tegen de wand. Een plekje aan een van de schilderijenrekken zou al te veel eer zijn. De flarden hangen erbij. De herkomst is de zolder van een seminarie in Haarlem. Misschien was het nog wat voor het museum dat de christelijke cultuur van Nederland in kaart brengt, moet de gedachte in Haarlem zijn geweest.
Directeur Guus van den Hout: ‘Dit gaat er dus uit.’ Collectiebeheerder Peter den Held: ‘Misschien kan een restauratieschool er nog wat mee.’
Als er ergens is verzameld, dan is het hier. Na het opheffen van enkele kerkelijke musea en de afbraak van een reeks kerken stroomden de beschikbare ruimtes in Utrecht snel vol met christelijke waren: beelden, tabernakels, schilderijen, meubilair uit de consistoriekamers, kerkzilver, porselein, wijwaterbakjes, rozenkransen, penningen; zo’n zestigduizend voorwerpen. Dat het museum nu volop in de verbouwing zit, leidt tot het maken van nieuwe keuzes.
Een wandeling door de depots geeft inzicht in de dilemma’s. ‘Dit schilderij is eigenlijk niet om aan te zien.’ Directeur Van den Hout trekt een rek uit het gelid. Een vrouwenfiguur heeft aan haar linkerzijde een draak aan haar voeten, en ze giet een fles drank uit. Rechts ligt de bijbel, temidden van druivenranken. Maar het blijft hier wel. ‘Dit stelt de deugd der matigheid voor. Daar kun je echt nog wel iets mee.’ Even verderop hangt een portret van een man met een kruis op zijn tuniek. Die gaat het waarschijnlijk niet redden. ‘Het is vermoedelijk een kruisridder. Maar de kruistochten zijn voor ons geen essentieel thema.’
Een verdieping hoger opent beheerder Den Held een kast. Manshoge crucifixen, Mariabeelden, een apostel, twee bisschoppelijke zetels. ‘Tja, sinds de laatste verplaatsing staan ze hier, dus dat moet 1997 zijn geweest. Maar de vraag is: is dat zo’n ramp? Je collectie is je kapitaal.’
Directeur Van den Hout zegt dat criteria lastig te formuleren zijn. ‘Aan de voordeur hebben we de lat al hoger gelegd. Niet alles wordt geaccepteerd. Er moeten hiaten worden opgevuld. Niet weer een domineesportret. Hoewel ik vrij nuchter ben over afstoten, is het ingewikkelde dat je je niet mag laten leiden door de waan van de dag.’ En die wisselt nogal: kerken die objecten in bruikleen gaven, vragen ze weer op. De gebedsruimten, in de jaren zeventig en tachtig dikwijls ontdaan van alle opsmuk, mogen vandaag de dag weer barok gedecoreerd zijn.
Op een symposium in Leeuwarden over museumcollecties betoogde hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht Peter Hecht dat te veel objecten een kommervol bestaan leiden in de donkerte. Hij pleitte voor meer creativiteit, maar maande ook tot voorzichtigheid bij het uitdunnen. ‘Collecties vormen een onuitputtelijke bron. Wie rotzooi wegdoet, krijgt er ook niks voor terug.’ En: ‘Onbekend maakt onbemind.’ Schrikvoorbeeld is de verkoop van een Weesper terrine door het Haagse Gemeentemuseum, acht jaar geleden. Enkele jaren later belandde het weer in de vitrine: het Rijksmuseum in Amsterdam had er een fors bedrag voor over. Peter Hecht: ‘Het is nog niet zo simpel.’
‘Oh ja, die terrine.’ Die zal het Gemeentemuseum nog wel even achtervolgen, vermoedt hoofd collecties Titus Eliëns. De kom behoorde tot een verzameling kunstnijverheid – porselein, tin, koper en aardewerk – die naar opvatting van het museum geen rol speelde in de collectie. ‘Die terrine stond op zichzelf. Maar ja, misschien was het een inschattingsfout. Het was beter geweest als er geen handel tussen had gezeten.’
Eliëns rekent het tot de ‘bedrijfsrisico’s’. ‘Angst voor een misser lijkt me een slechte leidraad. Ik beschouw een collectie als een levend organisme. Elke keer weer moet je die op haar merites beoordelen om de kwaliteit ervan op peil te houden. Als er telkens dezelfde objecten buiten de boot vallen, moet je je afvragen wat je er nog mee moet.’ Hij beklemtoont dat sanering niet is bedoeld om ruimte in de depots te winnen. Evenmin mag het vooruitzicht op winst een drijfveer zijn. ‘We zullen nooit topstukken van de hand doen om een aankoopfonds te creëren, zoals Rudi Fuchs ooit heeft voorgesteld.’
Hij meent wel dat de aversie tegen afstoten aan het tanen is. Het opschonen van de collectie kunstnijverheid leverde in 1997 nog een storm van protest op. Het museum zou de geschiedenis van de verzameling verkwanselen. Toen begin dit jaar 138 werken in de aanbieding gingen van negentiende-eeuwse schilders – van het tweede garnituur – , bleef kritiek goeddeels achterwege. ‘En het ging nog om beeldende kunst ook; dat ligt doorgaans veel gevoeliger.’ Een aantal schilderijen ging naar andere musea, 93 belandden onder de hamer bij Sotheby’s. ‘Er kwamen wel bezorgde reacties. Maar ik geloof dat ik het elke keer wel heb kunnen uitleggen. Dat het bezit van vijf kernstukken uit een oeuvre een verzameling waardevoller maakt dan 25 mindere varianten. Er waren ook collega’s die zeiden: jij doet wat wij nog niet durven.’
Ook in de depots van het ICN, op een bedrijventerrein bij Rijswijk, gonst de klimaatbeheersing. Stellingen vol stoelen, banken, pronktafeltjes, piano’s. Labeltjes tonen de herkomst aan. R duidt op bezit uit ambassades of ministeries, KP op koninklijk paleis, K op aankoop door het rijk. Hoofd collecties Rodrigo houdt stil bij een modern stoeltje, met felgele zitting, op een fragiel ogend stalen onderstel. ‘In alle oprechtheid: wat moet je hier nog mee? Het past in geen enkel ensemble.’
Het ICN beheert een collectie van 140 duizend voorwerpen waarvan de helft in bruikleen is bij musea en andere instellingen van het rijk. De rest staat in depot, twaalfduizend vierkante meter in de Plaspoelpolder. Rodrigo waagt zich aan een schatting. ‘Zeker 20 procent is overtollig.’
Ook in Rijswijk wordt gedacht aan afstoten. De ruimten zijn vol en er komt veel terug uit bruikleen nadat de eisen aan bewaring strenger zijn geworden. Het streven is de kwaliteit van de collectie te verbeteren. Het levert geld op: becijferd is dat elk object in depot gemiddeld honderd euro per jaar kost. Rodrigo: ‘Afstoten heeft in musea geen prioriteit. Ook bij ons niet: onze core business is bediening aan de voordeur, de behandeling van bruikleenaanvragen. Maar je gaat er anders tegenaan kijken als je beseft dat er zoveel vierkante meters improductief staan te wezen, en dat zo veel elementen op een andere plek wel interessant kunnen zijn.’
Het is belangrijk een draagvlak te creëren. ‘Het is geen automatisme meer dat verzamelingen die worden afgestaan aan de overheid, daar ook tot in lengten van jaren zullen blijven.’ Contracten die het ICN afsluit met schenkers bevatten tegenwoordig een paragraaf waarin de mogelijkheid tot afstoting open blijft.
Het ICN denkt het proces te kunnen stimuleren door binnenkort een databank te openen, waarop musea waren kunnen plaatsen waar ze vanaf willen. Andere instellingen kunnen op de aanbieding ingaan. Adviseur collectiemanagement Arjen Kok zegt dat hiermee wordt ingespeeld op een behoefte in de sector. ‘Veel instellingen zijn nu op basis van kwaliteit aan het schiften. Je schept met zo’n databank de mogelijkheid objecten voor het publieke domein te behouden.’ Als na drie maanden geen belangstelling blijkt, kan de aanbieder op zoek naar andere opties, zoals verkoop.
MuseumgoudA heeft de primeur. De af te stoten objecten zijn vanaf eind september online door andere instellingen te raadplegen. Maar eerst zullen ze in Gouda worden geëxposeerd. Conservator Mijnlieff: ‘We willen de discussie aangaan. Wie weet hebben we het hier en daar bij het verkeerde eind. Ik denk wel dat het wat zal losmaken in de stad.’