InterviewMehdi Jiwa
‘We zijn geneigd onszelf uitsluitend lineair te zien, met een duidelijk begin en einde. Dat is stomvervelend’
Al als klein jongetje was Mehdi Jiwa op zoek naar de zin van het leven. Dat bracht hem bij de oosterse filosofie. ‘Van de westerse filosofie heb ik nooit begrepen hoe je daarmee mensen zou kunnen helpen. Met Heidegger lukt je dat echt niet.’
Op de lagere school, de middelbare school en zelfs tijdens zijn studie geneeskunde – verveling ligt voor hem voortdurend op de loer: ‘Het onderwijs ging voor mij in slow motion.’ Mehdi Jiwa, op zijn 62ste nog altijd een razendsnelle prater, heeft een veel hoger tempo dan de meeste mensen. Dus mag hij als kind de juf helpen rekentaken na te kijken en ’s middags ‘buiten wandelen en lieveheersbeestjes vangen’. Op de middelbare school leest hij dagelijks een boek, over de wiskundestof van een jaar doet hij een paar dagen. In de tijd die hij overhoudt, bedenkt hij een huiswerkmethode voor medescholieren met onvoldoendes, ‘omdat de school niks voor ze deed’.
Dat loopt goed, tot hij door hevige hoofdpijn wordt geveld. Want hij is ook ‘van porselein’, zijn gezondheid is zo zwak geweest dat hij zelfs ‘op het randje’ heeft gelegen. Geen onaangename ervaring, benadrukt hij: ‘Toen het lijden voorbij was, trad er een prettig soort onthechtheid in. Voor mezelf maakte het niet meer uit of het leven doorging.’ Maar tegenover zijn moeder kon hij het niet maken ‘dit lichaam jong te verlaten’.
Hij is haar ‘prins en ridder’. Wanneer haar Pakistaanse man drie maanden na de geboorte van Mehdi vertrekt, kiest ze ervoor ‘te leven en te werken’ voor haar zoon. In Amsterdam leiden ze een bestaan van grote armoede: ‘We hadden niks, maar er was wel liefde en warmte.’ Voor hem hertrouwt ze zelfs. De materiële gebreken verdwijnen, maar in huis nemen de spanningen toe: ‘Ze had geen goede relatie met mijn stiefvader en ze werd gek van mijn voortdurend vragen stellen. Vanaf mijn vroege jeugd wilde ik weten wat de zin van het bestaan is.’
Antwoord vindt hij in een rol als patholoog-anatoom, als vader van vier dochters die hij met zijn vrouw Helene (ook medicus) grootbrengt, maar vooral in filosofische verdieping. Naast zijn loopbaan als patholoog-anatoom, die hem het directeurschap van een laboratorium bij het ziekenhuis in Alkmaar brengt, maakt de filosofie een steeds aanzienlijker deel van zijn leven uit. In 1995 richt hij de Stichting Filosofie en Meditatie op waar hij zich volledig aan wijdt vanaf 2018, wanneer hij een punt zet achter zijn medische loopbaan. Tegenwoordig geeft hij retraites in zijn centra in Egmond aan den Hoef en Brognon (Noord-Frankrijk). Daarnaast schrijft hij boeken, zoals het onlangs verschenen Leven in harmonie.
Een medicus met een sterke hang naar filosofie is zeldzaam, hoe is dat zo gekomen?
‘Die belangstelling heb ik altijd gehad, ver voordat ik medicus werd. Vanaf een jaar of 5 ging ik aan mijn moeder vragen stellen. Ik herinner me nog dat ze me met de tram naar de kleuterschool bracht en het me opviel dat geen van de mensen op die tram lachte. Ik ben altijd gevoelig geweest voor het verdriet van anderen. Waarom zien die mensen er zo uit, vroeg ik. En: waarom leven we eigenlijk, wat is een goed leven? Die vragen ben ik haar eindeloos blijven stellen.
‘Ik had het gevoel dat er iets in de wereld miste, dat er iets onbesproken bleef. Het vinden van het antwoord leek me het allerbelangrijkst, zonder dat is mijn leven zinloos, dacht ik. Maar niemand sprak erover. Dat voelde eenzaam, ik heb daardoor duistere perioden gekend. Dat waren geen depressies, maar wel heb ik geregeld gedacht: ‘Als ik doodga, is het ook goed.’ Ik zocht naar de zin, maar niemand kon me die vertellen. Mijn moeder wilde me geen religie meegeven. ‘Je moet het zelf ontdekken’, zei ze. Wel nodigde ze geestelijken, zoals een kapelaan en een moellah, thuis uit om met me te praten. Maar ik ben nooit een geloofsstroming gaan aanhangen. Vanaf mijn 12de ontdekte ik het bestaan van filosofische boeken, dat heeft me geholpen.’
U heeft zich vooral in de oosterse filosofie verdiept. Heeft dat iets te maken met uw Pakistaanse vader?
‘Nee, dat geloof ik niet, althans niet bewust. In het westerse denken heb je een voor mij kunstmatige scheiding tussen psychologie, filosofie en religie. Die gebieden spreken hier ieder hun eigen taal. Wat me in het oosterse denken zeer aanspreekt, is dat die drie een geheel vormen. Bovendien heb ik van westerse filosofie nooit begrepen hoe je daarmee mensen zou kunnen helpen. Met Heidegger lukt je dat echt niet.
‘Ook religies kunnen mensen niet meer bereiken, in mijn ogen hebben ze nog maar bar weinig te bieden. Bij religie moet ik altijd denken aan de regels van Slauerhoff: ‘Lisboa, eens stad der steden, Die ’t verleden voortsleept in ’t heden, En ruïnes met roem verwart.’ Het mooie van deze tijd is dat je zelf over je zingeving en levensfilosofie mag nadenken. Historisch bezien is dat bijzonder, want duizenden jaren lag het monopolie bij religies. Individuele vrijheid op dit vlak is er pas gekomen voor de naoorlogse generaties.’
Maar eenvoudig is die vrijheid niet; nogal wat mensen valt het zwaar aan hun leven zin te geven.
‘Dat klopt, de moderne mens moet het vooral zelf uitzoeken, ook al omdat je in het onderwijs niet wordt geleerd erover na te denken, vreemd genoeg. In onze retraitecentra krijgen we veel mensen die met zingeving worstelen. Opvallend genoeg bijna alleen maar vrouwen, in twee categorieën: ouder dan 45 jaar en jongeren tussen 18 en 30 jaar. Wat is mijn rol en waarvoor doe ik het, zijn hun vragen.
‘De beantwoording is lastig in een tijd waarin veel paradigma’s aan het schuiven zijn, of het nu gaat om de politiek, de wetenschap, de zorg, het pensioenstelsel, het klimaat, noem maar op. Bestaande systemen staan onder grote druk. En dan komt de revolutie van kunstmatige intelligentie er nog aan, waardoor veel van de bestaande banen gaan verdwijnen. Mijn generatie kon min of meer in de voetstappen van de vorige treden, maar dat lukt volgende generaties niet meer. Het is bijna een perfect storm. Bovendien neemt de onvrede bij mensen toe door het toegenomen materialisme en individualisme. Gemeenschapszin, iets voor anderen willen betekenen, is daardoor veel minder vanzelfsprekend. Tegelijkertijd zijn materialisme en individualisme doodlopende sporen. Salarisverhoging, een betere baan en een grotere auto helpen je niet zin aan je leven te geven.’
Wat stelt u dan voor?
‘Je kunt zingeving op verschillende niveaus zien. Op individueel vlak gaat het erom te ontdekken wie je werkelijk bent: je identiteit, wat echt bij je hoort. Meditatie kan daarbij helpen. Wat is het waar ik jou om drie uur ’s nachts voor kan wekken? Alle antwoorden zijn toegestaan, maar niet het antwoord ‘niets’. Vervolgens gaat het erom je talenten op dat vlak te ontwikkelen en ten goede te laten komen aan anderen, aan de samenleving.
‘Maar je kunt zingeving ook op een ander niveau beschouwen, namelijk door jezelf als schakel in een ketting te zien. In die optiek word je geboren in een verhaal dat al gaande is en dat na je dood doorgaat. Dan is het zinvol na te denken over de behoefte van die ketting. Je kunt nog een slag dieper gaan, namelijk op matrixniveau, waarin je vaststelt dat alles in deze schepping met elkaar is verbonden, van plankton tot de mens. Iedere verandering in het systeem heeft gevolgen voor het geheel. Dan zie je de mens meer als een cel in een organisme dat biosfeer heet. Zingeving wordt nog veel breder. Ik vind het een erg belangrijk perspectief. Want het vinden van een bestemming in je eigen leven is mooi, maar nog belangrijker dan je antwoord op je eigen levensvragen is het meehelpen anderen hun bestemming te laten vinden. Je kunt niet tevreden zijn wanneer jij het goed hebt, maar de buren niet. Of mensen in China. Dus gaat het om een harmonieuzere wereld, een wereld waarin ook de bijen belangrijk zijn. Mijn laatste boek heet niet voor niets Leven in harmonie.
‘Ik nodig je uit je leven op die drie niveaus te beschouwen. We zijn geneigd onszelf uitsluitend lineair te zien, met een duidelijk begin en einde, binnen een lineair tijdsbesef. Stomvervelend. Daarmee doen we onszelf tekort, want als je goed kijkt, is bijna alles in de schepping cyclisch.’
Op welke zingeving komt u uit als u uw leven als een deel van die ketting ziet?
‘Mijn sterfelijkheid krijgt dan een andere betekenis, want mijn leven overstijgt mijn dood. Je bent een paar woorden in een boek of misschien een paragraaf, maar dat boek gaat na je dood hoe dan ook nog vele bladzijden door. Als jij de laatste bent die iemand heeft gekend, gaat diegene niet met jou dood. Welnee. Van mijn eigen moeder bijvoorbeeld zit veel in mij dat ik allang alweer aan mijn kinderen heb doorgegeven. Niet met haar naam erbij, anoniem, maar toch. Zo gaan we veel langer door dan we geneigd zijn te denken. In dat licht kun je ook anders naar je geboorte kijken. Je leven begon al daarvoor, je krijgt bij je geboorte zo veel mee van anderen.’
Hoe kijkt u naar uw eigen eindigheid?
‘Ik snap die tegenwoordige fixatie op dat almaar willen blijven leven helemaal niet. Je moet je eerst afvragen: wat ga ik met die tijd doen? De evolutie heeft nooit het zo lang mogelijk leven als motief gehad. Natuurlijk, je hebt eeuwenoude bomen en schildpadden, maar verder is het toch a breath of a buffalo in winter time, a flash of a fire fly. In mijn ogen moeten we ons niet zo over die sterfelijkheid druk maken, maar vooral over zingeving. Als de eenheid van je leven een dag is, kun je beter niet drie uur televisiekijken. Je bent een mens, dat is echt prachtig, want dat betekent dat je van nature sociaal, creatief, spiritueel en onderzoekend bent. Dus kun je zoveel moois doen.’
Hoe beziet u uw laatste levensfase?
‘Mijn leven is eigenlijk wel klaar. Mijn vier dochters zijn groot, ik heb alles gekregen wat ik wilde. Met mijn sterfelijkheid heb ik me verzoend, omdat ik door afscheid van levensfases te nemen al heb leren sterven. Sterven doe je niet alleen aan het einde. In de Indiase traditie bestaat een leven uit vier perioden van ruwweg 25 jaar: eerst de leerfase, dan de werkfase met het vader- en moederschap, dan de fase van de woudbewoner. Daarin zit ik nu. Daarin steun je op de achtergrond volgende generaties, terwijl je eenvoudiger en rustiger gaat leven. Materiële dingen worden minder belangrijk, je neemt genoegen met een bord soep. In de vierde fase is alles goed geweest, zoals het was. Ik ben daar nog niet, maar het trekt enorm aan me, ik bouw al dingen af. Lange tijd wilde ik in ieder geval nog een boek over een bepaalde vorm van meditatie schrijven. Daar heb ik ruim 27 jaar over nagedacht en dat is nu af. Langzaam maar zeker zeg ik: ja, nu is alles wel klaar. Ik ben gelukkig, mijn gezondheid is licht, na twintig jaar artritis, mijn lichaam is bijna op. Nou, dan gaan die atomen toch lekker wat anders doen.’