InterviewHans Boutellier
‘We weten niet meer zo goed waar het Westen voor staat’
Waar staat de westerse wereld nog voor? Om die vraag draait het boek Het nieuwe Westen van bijzonder hoogleraar polarisatie en veerkracht Hans Boutellier. Hij ziet een samenleving met een gebrek aan houvast en een sterke behoefte aan een nieuw groot verhaal.
Hans Boutellier is graag een baken in stuurloze tijden. Als bijzonder hoogleraar polarisatie en veerkracht aan de Vrije Universiteit en voorheen directeur van het Verwey-Jonker Instituut bijt hij zich al decennia vast in sociale vraagstukken. In zijn boeken analyseert hij hoe de grote bewegingen – secularisering, individualisering, digitalisering, bureaucratisering – van invloed zijn op de moraal en de politiek. Hij duidde de opkomst van het slachtoffer, de obsessie met veiligheid, het groeiende onbehagen en de opgefokte hypermoraal op internet, voordat die fenomenen vaste onderwerpen werden van het publieke debat.
Nu heeft Boutellier (68) zich gebogen over de raakvlakken tussen het identiteitsdebat, migratie, polarisatie en het verval van het Westen. In zijn juni 2021 verschenen boek Het nieuwe Westen constateert hij dat ooit vanzelfsprekende ideeën over wat het Westen is op de tocht staan. Het Westen heeft zich schuldig gemaakt aan uitputting van de aarde en uitbuiting van andere volkeren. En nu die dominantie verleden tijd is, kunnen we het volgens Boutellier in morele zin nergens meer eens over worden.
U schrijft in het voorwoord dat dit boek is voortgekomen uit bezorgdheid, een gevoel van dreiging. Waar maakt u zich het meest zorgen over?
‘Naar mijn idee hebben we niet meer zo’n goed beeld van wat het Westen eigenlijk is. Onze verworvenheden, zoals de liberaal democratische rechtsstaat, zijn niet meer vanzelfsprekend. Tegelijkertijd moet het Westen op de knieën vanwege de geschiedenis van onderdrukking. Doordat Nederland een immigratieland is geworden, hebben we bovendien een totaal andere samenstelling gekregen. Het verzet daartegen levert enorme interne spanningen op over de vraag: wat is het Westen nog, of Nederland, wat is de samenleving waarin we ons prettig voelen? Dat heeft te maken met de behoefte aan een groot verhaal. En ik bezie de identiteitspolitiek ook in die termen. Als een strijd om de sociale verbeelding. Een strijd om wat het nieuwe Westen dan is.’
De ideologische 20ste eeuw is afgelost door een identitaire eeuw, ziet Boutellier. ‘Wat voor de grote levensbeschouwingen en religies in de plaats is gekomen, is het denken in identiteit en de strijd daarover. Dat is echt heel iets anders. Een ideologie is een totaalpakket waarnaar je je voegt, zoals in het communisme. Met een mensbeeld en een maatschappijvisie. Jong en oud kunnen zich daarin vinden. Elite en massa. Identiteitspolitiek redeneert vanuit de eigen kenmerken. Dit ben ik en zo verhoud ik me tot de rest. Daarin spelen sociale media natuurlijk een enorm faciliterende rol.’
Identiteit geeft houvast en geborgenheid in een samenleving met een gebrek daaraan, volgens Boutellier. ‘Men organiseert zich dus bij voorkeur rond wat vaststaat: primaire lichaamskenmerken of heilige overtuigingen. Dan kan het gaan om homo zijn, zwart zijn, Nederlander zijn, klimaatactivist zijn, fysiek beperkt zijn, feminist zijn, moslim zijn en ga zo maar door.’
Boutellier verklaart de intensiteit van de identiteitsbehoefte en het ressentiment in de samenleving met thymos, een begrip uit de Griekse oudheid dat met de zucht naar erkenning te maken heeft en met de emotie die vrijkomt als die niet wordt gerealiseerd. Identiteitspolitiek is volgens Boutellier een opstand tegen een onverschillige ‘pragmacratie’, zijn term voor een samenleving waarin marktdenken, effectiviteit en efficiëntie centraal staan en die veel mensen het gevoel geeft dat ze er niet bij horen of niets meer hebben om voor te strijden.
‘In onze liberale cultuur is het thymotische streven verpakt in de opdracht om het maximale uit het leven te halen’, schrijft hij. ‘De meritocratie waardeert het talent, de prestatie en het eigen kunnen bovenmatig. Dat heeft onherroepelijk effect op de mensen die dezelfde belofte krijgen voorgeschoteld, maar achterblijven met lage lonen, weinig waardering en een slechte gezondheid (in achterstandswijken). Zij zijn het slachtoffer van een cultuur waarin de markt vrij baan heeft gekregen. Of beter: hun rest alleen het slachtofferschap.’
Staat die waardering voor het slachtofferschap niet op gespannen voet met de waardering voor het behalen van het meritocratische ideaal?
‘Wellicht, ja. Maar slachtofferschap is een neoliberale categorie. In de meritocratische samenleving is het eigen leven een project. Als dat niet slaagt voel je je al gauw een slachtoffer. Die neiging is heel groot. Dus in die zin heeft het met elkaar te maken.
‘De verklaring voor de waardering voor het slachtofferschap, die opkwam sinds begin jaren negentig, is dat het in onze loszandsamenleving moeilijk is om overeenstemming te bereiken over wat het goede leven is, een klassiek filosofische vraag. Waar we het wel nog over eens kunnen worden is wreedheid, vernedering – eigenlijk wat we níét willen, in morele zin. De gekrenkte identiteit vindt daarin haar legitimatie: de woede van onze tijd is die van het slachtoffer.’
Identiteitspolitiek behelst een zucht naar heldendom en een waardering voor het slachtoffer, schrijft u. En dat kan vijanddenken in de hand werken.
‘Op het moment dat je denkt in termen van identiteit, denk je per definitie ook in termen van verschil. Ik ben wie jij niet bent en wie jij wel bent. Dat is op zich niet zo erg. Dat is diversiteit. Maar verschil leidt al snel tot tegenstellingen, superioriteit, conflict. En dat denken kan escaleren tot daadwerkelijke vijandschap. Nazi-ideoloog Carl Schmitt definieerde in 1932 politiek in termen van vijandschap. De vijand is degene die je niet wilt zien. En die je het liefst wilt verbannen of elimineren. Die vijand is door de identiteitspolitiek weer terug op het toneel gekomen.’
Terwijl het eigenlijk een emancipatiebeweging is, een strijd om gelijkheid.
‘Identiteitspolitiek is voor een deel inderdaad gericht op gelijkheid, en dan zie ik het ook als emanciperend. Dat is inclusieve identiteitspolitiek. Ik vind dat je expliciet dat onderscheid moet maken, tussen identiteitspolitiek die gericht is op gelijkheid en identiteitspolitiek die juist tegen gelijkheid is.’
In dat laatste geval hebben we het met name over rechts-extremisten en moslimfundamentalisten?
‘Ja, die superioriteitsverklaring ten opzichte van de rest zit in deze beide groepen. Dat zijn vormen die ik gevaarlijk vind, omdat die vijanddenken in de hand werken. Terwijl Black Lives Matter heel anders is. Als daar al sprake is van polarisatie, is dat gericht op gelijkheid en inclusie. Wat daar beslissend in is, is respect voor artikel 1 van de grondwet. Is de inzet een streven naar gelijkheid of is de inzet: de ander mag er niet zijn. Black Lives Matter vind ik een beweging die in grote lijnen de democratische rechtsorde versterkt. Terwijl je dat van rechts-extremisten en moslimfundamentalisten totaal niet kunt zeggen.’
Hoe kunnen we ons wapenen tegen die extremisten zonder aan de rechtsstaat te hoeven tornen? En wat stel je tegenover identiteitspolitiek? Daar gaat het laatste deel van het boek van Boutellier over. ‘Je moet realistisch zijn, die identiteitspolitiek is er gewoon. Je moet dus op zoek naar een nieuw groot verhaal, maar zo makkelijk is dat niet, maak maar eens een beginnetje.’
In het laatste hoofdstuk doet Boutellier daartoe een poging. ‘Ik probeer af te pellen wat samenleven nou eigenlijk is. Dat begint bij de simpele constatering: we moeten door. Dat is het algemene belang. Het is een vertrekpunt waarop je mensen ook kunt aanspreken. Elk systeem wil door volgens het evolutionair denken.
‘Het tweede is dat we een rechtsstaat hebben, die toch een soort skelet biedt waarop onze samenleving zich kan baseren. Ondanks het gewelddadige verleden van het Westen is de liberaal democratische rechtsstaat een groot cultuurhistorisch gewin geweest. Een geschenk aan de wereld. We moeten afstand nemen van het denken in universele mensenrechten die we overal gaan opleggen. Dat is het oude Westen.
‘De keuze voor een rechtsstaat is uiteindelijk ook maar een geloof, maar wel een uniek geloof, omdat het alle andere geloven mogelijk maakt. Daarmee is het toch superieur voor de organisatie van een samenleving. Maar die rechtsstaat moet wel groots zijn. Die moet niet alleen juridisch in orde zijn. Maar ook politiek, moreel. Zodat mensen zich erdoor geborgen voelen. Erdoor geïnspireerd raken.’
Hoe kun je dat bewerkstelligen?
‘Door wederkerigheid te benadrukken. Juist in zo’n geseculariseerde, superdiverse netwerksamenleving waarin geen grote verhalen meer bestaan, is het meest basale in een relatie de onderlinge wederkerigheid. Geven, ontvangen en weer doorgeven – ik heb dat altijd fascinerend gevonden. Antropologen ontdekten begin 20ste eeuw dat culturen zoals de Papoea’s een gifteconomie hadden, waarbij geschenken werden uitgewisseld. In onze samenleving zit die wederkerigheid heel diep weggestopt. Maar zij is overal. Op kleine schaal kun je denken aan de liefde van ouders voor hun kinderen, die zich uiteindelijk ‘terugbetaalt’ in een goede relatie en mantelzorg. Maar ook op het maatschappelijk niveau zit zij overal, zoals in de belasting, de zorgverzekering of pensioenen. Ik geloof er erg in dat je die wederkerigheid als samenleving actief moet krijgen.’
Hoe ziet u dat voor zich?
‘Ik houd weleens een verhaal voor bijvoorbeeld directeuren van woningcorporaties. Die noemen hun huurders dan klanten. Dat is al helemaal verkeerd. Zij zijn gewoon huurders, bewoners van jouw woning. Dan zeg ik altijd: maak van dat sluiten van het huurcontract nou een gebeurtenis, een beleving. Wij leveren betaalbare huisvesting in een leefbare omgeving. Kun jij dan een beetje zorgen voor de portiek? Maak het persoonlijk.
‘Voor het onderwijs geldt dat ook. Creëer een moment waar je die wederkerigheid benadrukt. Wij proberen het beste onderwijs geven. Maar kun jij er dan voor zorgen dat je kind gevoed en uitgerust op school komt? Kom eens op een ouderavond. En help het kind bij het huiswerk. Snap je?
‘Soms doen mensen natuurlijk helemaal niet hun best om bij te dragen, en dan kun je ze er ook op aanspreken. Je neemt mensen ook serieus op die manier. Als vervolg op het klantendenken is dat een mogelijk antwoord.
‘Ga een relatie aan in termen van wederkerigheid. Dat hoeft niet zoetsappig te zijn, met termen als verbinding of sociale cohesie. Wederkerigheid is juist vrij zakelijk. Die is tot op zekere hoogte een transactie. Soms heel erg uitgesteld, zoals bij de belasting. Je bent bereid te betalen, omdat je er onderwijs, infrastructuur en een sociaal vangnet voor terugkrijgt.’
Hoe verhoudt die wederkerigheid zich tot het identiteitsdenken?
‘De rechtsstaat garandeert het recht op eigen identiteitsontwikkeling. In culturele zin betekent dit vrijheid van meningsuiting, tolerantie van andersdenkenden en een zeker invoelingsvermogen. Van inwoners van dit land mag worden gevraagd deze uitgangspunten te onderschrijven, in elk geval in gedrag.
‘Het betekent wel dat het rechtssysteem in ruil daarvoor daadwerkelijk onpartijdig en onafhankelijk opereert. Zelfs de schijn van discriminatie of etnisch profileren in de handhaving van de rechtsorde moet worden vermeden. De eigen identiteit is vrij, onder de conditie dat men zich voegt naar de rechtsorde en bijdraagt aan de continuïteit van de samenleving.
‘De gedachtengang in dit boek is: een nieuw groot verhaal hebben we niet zomaar, maar als we afpellend kijken naar wat we overhouden als we verder willen, dan is dat die enorme verworvenheid van de rechtsstaat die aangekleed en gevoed moet worden door wederkerige relaties. De toeslagenaffaire zie ik ook tegen die achtergrond. De wederkerigheid is daar zó uit evenwicht geraakt.’
Als u nu naar premier Mark Rutte zou gaan met dit verhaal zou hij waarschijnlijk zeggen: die wederkerigheid zit al in allerlei overheidsinstanties.
‘Wellicht, maar dan wel verstopt. Je moet die wederkerigheid dus expliciteren en waarmaken. We zijn als samenleving zo gebureaucratiseerd en gestandaardiseerd dat de relaties die eraan ten grondslag liggen onzichtbaar zijn geworden. Heel vaak functioneren ze ook niet en is er geen goede verhouding tussen wat je levert als burger en wat je terugkrijgt. Ik geloof er erg in dat je de samenleving kunt herbronnen met wederkerigheid.’
We hebben dit jaar door corona eigenlijk een oefening gedaan in wederkerigheid. We offeren wat op en krijgen daar uiteindelijk onze vrijheid en een gezonde bevolking voor terug.
‘Corona heeft ons ook veel geleerd over het algemeen belang, dat we door moeten samen. En inderdaad die wederkerigheid. Ik geef, jij geeft ook, die afhankelijkheid van elkaar. En corona heeft ons toch ook wel iets geleerd over de democratische rechtsstaat. Ten eerste juridisch, beleid moet goed wettelijk worden geregeld. Zie de vele rechtszaken tegen het beleid. Maar belangrijker: dat steeds meer doordringt dat de rechtsstaat groots is en dat we daaraan moeten werken.
‘Ik zie dat inzicht bijvoorbeeld terugkomen in de ambtelijke stukken over het herstel na de crisis. Ik zit in de commissie Depla, die de sociale impact van de coronacrisis onderzoekt. Het besef dringt daar door dat we sociaal sterker uit de crisis moeten komen. In die zin verscherpt de crisis de tegenstellingen. Kwetsbare mensen lijden er het meest onder. Vijanddenken wordt vergroot. Maar de crisis verheldert ook wat er noodzakelijk is om continuïteit te garanderen.’
U noemde corona eerder een ‘tijdelijk groot verhaal’.
‘Het virus heeft ook letterlijk zo gefunctioneerd, overal ging het constant over corona. Maar dat gaat ook weer voorbij. Een slotnotie in het boek is die van ‘emergentie’, een term uit de natuurwetenschappen die betekent: het fenomeen ontwikkelt zich. Het grote verhaal kunnen we niet zomaar verzinnen, ik kan dat ook niet even bedenken voor dit boek, ik geef alleen een opzetje. Ik zie in deze tijden ook niet zomaar een religie of ideologie enorm in opmars komen. Maar er rijst vanzelf een nieuw groot verhaal.’
Hans Boutellier: Het nieuwe westen: De identitaire strijd om de sociale verbeelding. Uitgeverij Van Gennep; 144 pagina’s; € 16,99.