ColumnSylvia Witteman
Wat staat ons nog te wachten, in musea? Een tirade over het dierenleed van de kalkoen in de pastei?
Ik ging naar het Rijksmuseum om neushoorn Clara te zien. Zij ging in de 18de eeuw op tournee door Europa. Clara werd beroemd, want vrijwel niemand had daar toen ooit een neushoorn gezien. Eerdere afbeeldingen waren gebaseerd op mondelinge informatie, dus daar klopte meestal weinig van.
Ik bekeek een grappig porseleinen beeldje. Een knullige neushoorn met een mannetje in Turkse klederdracht op zijn rug. De neushoorn en het mannetje zijn zowat even groot. Op het bordje ernaast staat: ‘De clichématige Turkse man en de neushoorn zijn hier allebei archetypen. Voor de Europese kopers van dit soort porseleinen beeldjes benadrukken zij vooral het ‘anders zijn’(...) Van werkelijke interesse in een neushoorn of in Turken is geen sprake. De man is in verhouding tot de neushoorn trouwens veel te groot weergegeven.’
Ik dacht er het mijne van. Namelijk: hoe kun je eeuwen na dato vaststellen wie er ‘werkelijke interesse’ had voor neushoorns of Turken? Waarom het woord ‘archetypen’ waar ‘stereotypen’ wordt bedoeld? En denken ze nou heus dat ik niet weet hoe groot een echte neushoorn is?
Geërgerd droop ik af naar de vertrouwde Hollandse en Vlaamse meesters. Kijk, dat heerlijke stilleven van Pieter Claesz, uit de 17de eeuw. Die pastei, je zou er zo in bijten. Hoe deed Claesz dat toch? Even op het bijschrift kijken.
‘De specerijen in deze pasteien werden door de VOC vaak door geweld en slavernij verkregen. (...) De Ambonezen moesten met door de VOC tot slaaf gemaakte arbeiders de kruidnagels oogsten. Nootmuskaat kwam van de in 1621 gewelddadig ingenomen Banda-eilanden...’ Ja, wist ik al, hoor. (Let wel, op het hele schilderij is geen specerij te zien.)
En door! Nog zo’n schitterend stilleven, ditmaal van oesters en een zoutvaatje. ‘Tot slaaf gemaakte mensen moesten het zout uit de zoutpannen hakken. Ze stonden dag in dag uit met blote voeten in het zoute water en in de brandende zon. Dit zout (...) kwam terecht in luxueuze zilveren zoutvaatjes zoals degene die hier is afgebeeld.’
‘Degene’? Wat is dat voor makelaarstaal? En wat staat ons nog te wachten, in musea? Een tirade over het dierenleed van de kalkoen in de pastei? Dat de vrouw van de schilder het huishouden moest doen en zich niet als kunstenares kon ontplooien? Het kobalt in de smartphones van de bezoekers, afkomstig van kinderarbeid in giftige mijnen? Hun kleren, gemaakt door onderbetaalde vrouwen in brandgevaarlijke sweatshops? De klimaatvijandige kipsaté in de kantine van het Rijks?
Ik wil niet worden toegesproken als een achterlijk kind, nota bene in krom Nederlands.
Dan kan ik net zo goed thuisblijven, daar krijg ik het gratis.