Wachten op het onzichtbare tijdschrift

Alle nieuwe online tijdschriften ten spijt; voor experts is het de vraag of de digitale revolutie in de wetenschappelijke uitgeverij al echt is begonnen....

MARTIJN VAN CALMTHOUT

BIBLIOTHECARIS dr. Leo Waaijers van de Technische Universiteit Delft kan een mild dédain in zijn stem niet onderdrukken. De opmars van elektronische wetenschappelijke tijdschriften? O, zeker, die is gaande. Pakweg vierhonderd titels kan iedere medewerker en student momenteel al vanaf elke computer op de Delftse campus online bekijken. En dat worden er inderdaad gestaag meer.

Waaijers: 'Alleen is de vraag of je dat allemaal elektronische tijdschriften moet noemen. Het zijn doorgaans gewoon de gescande pagina's of het digitaal zetwerk van de papieren tijdschriften waarop

we al een abonnement hadden. Voor nog eens 12 tot 15 procent meer geld mag je er ook online naar kijken. En meestal niet eerder dan de papieren versie, maar gewoon later. En nog zeker niet feilloos.'

De laatste twee jaar hebben de grote wetenschappelijke uitgevers allemaal Internet ontdekt. Waren er enkele jaren geleden misschien een paar honderd wetenschappelijke tijdschriften enigszins toegankelijk via het net, nu heeft alleen Reed-Elsevier al dik 1200 titels, Springer nog eens ruim 300, Academic Press 175 en Wolters Kluwer Academic Publishers zeker 400. De meeste zijn uitsluitend op abonnement te bekijken, meestal als extra betaalde faciliteit bij de papieren editie.

Maar ondanks de imposante lijsten online titels in de wetenschappelijke uitgeverij, is het voor direct betrokkenen maar de vraag of de digitale golf werkelijk al is gearriveerd. En zo ja, welke golf dan precies?

Dr. Joost Kircz, gastdocent aan de Universiteit van Amsterdam, was zestien jaar uitgever van natuurkundige titels bij Elsevier Science en heeft sinds kort een eigen adviesbureau op het gebied van elektronisch publiceren. Van een echte digitale revolutie, zegt ook hij, is nog lang geen sprake.

'Het zijn wel spannende tijden, er staat zeker een hoop te gebeuren',

zegt Kircz. 'Maar het aantal elektronische publicaties dat werkelijk die naam verdient, waar echt gebruik wordt gemaakt van multimediatechniek en interactiviteit, is nog steeds op twee handen te tellen. En ik heb niet de indruk dat mijn voormalige collega's uit

de papieren uitgeverij zich echt zorgen maken over een snelle verandering.'

Sterker, volgens de ex-uitgever is de uitgeverswereld vooral druk doende zich - door het online brengen van gescand papier - in te dekken tegen een aanval op hun machtspositie. Iedereen kan tegenwoordig op het net een tijdschrift beginnen, en in het bijzonder

wetenschappers onderling. Daar is in principe geen duur beursgenoteerd uitgeversconcern voor nodig met grote overhead en buitenpropotionele abonnementsprijzen en dito winsten.

Kircz: 'Wat er nu gaande is, is vooral een verandering van medium, maar het blijft oude wijn in nieuwe zakken. Dezelfde procedures leiden niet tot papier maar tot online materiaal. Het lijkt allemaal erg op wat ik me herinner van de overgang van loodzetten op offset. Opeens waren de productiemiddelen bereikbaar voor veel meer partijen,

en waren er dezelfde heftige discussies over de wurggreep van de uitgevers, problemen met copyrights, angst voor roofdrukken en plagiaat. Maar uiteindelijk veranderden niet de machtsverhoudingen, maar vooral het aanzien van het drukwerk. Opeens kon iedereen foto's afdrukken, dat was de echte revolutie.'

Met de online-publicatie van bestaande papieren titels verandert voorlopig vooral de distributie van de wetenschappelijke bladen. Een abonnement wordt opeens een vergunning tot inzage in plaats van een afspraak om op gezette tijden een bundel papier op een plank te kunnen leggen. Maar wetenschappers zullen omwille van de status en de

citaties hun artikelen toch het liefst in de gerenommeerde bladen publiceren. En titels als Science, Nature, The Lancet, Cell of Physical Review zijn, op papier en online, voorlopig nog gewoon in handen van de grote uitgeverijen en enkele vakverenigingen.

En die situatie is uiterst moeilijk door nieuwkomers open te breken, schat Kircz. 'Wetenschappers leven van veelgeciteerde publicaties in topbladen. Daar spelen ze niet mee.'

Of bovendien zelfwerkzaamheid gemakkelijk dezelfde wetenschappelijke status zal krijgen als de huidige papieren topbladen, is sterk de vraag. Kircz: 'E-mailen is nog niet publiceren. Uitgevers hebben in mijn optiek zeker een bestaansrecht, omdat ze waarde toevoegen aan het ruwe materiaal. Wetenschappers kunnen dat natuurlijk zelf ook gaan doen, maar dan vinden ze domweg opnieuw het wetenschappelijke tijdschrift uit.'

De Delftse bibliothecaris Waaijers deed eerder van zich spreken als fel criticaster van de ongebreideld stijgende abonnementsgelden voor wetenschappelijke tijdschriften. Maar vooralsnog betaalt ook hij gewoon de meerkosten voor digitale edities. Hij kan die gemiddeld 15 procent extra toevallig financieren omdat zijn bibliotheek afgelopen jaar van enkele verspreide locaties in de stad naar één centraal gebouw is verhuisd. Dubbelabonnementen zijn spoorslags opgezegd, want

het centrale abonnement is nu toch campuswijd digitaal te bekijken.

Waaijers: 'Maar in feite is dat natuurlijk een lapmiddel. Dat houdt een keer op. En als die rek weg is, wordt het toch weer duurder en moet er dus ergens anders iets weg. Terwijl uitgevers met online edities de distributie en een groot deel van de productie uitsparen. Die discussie is zeker nog niet over.'

Voor Waaijers is de oprukkende digitalisering, afgezien van de eeuwige schermutselingen met de uitgevers, een aanleiding voor herbezinning, vooral op zijn eigen rol in het wetenschappelijke bedrijf. 'Vooralsnog weet niemand precies hoe het allemaal moet. Dus experimenteren we met nieuwe vormen. Nu is de tijd van het uitproberen.'

Zo geeft hij, als bibliotheek, samen met de faculteit Bouwkunde sinds

een halfjaar een volledig elektronisch on-line tijdschrift uit, DRI getiteld, dat, na een proefperiode, in april in het openbaar treedt. Vooral om te zien hoe dat afloopt, een bibliotheek die zich op elektronisch uitgeverspad begeeft.

Daarnaast is er het zogeheten Roquade-project: van Delft samen met de

bibliotheek van de Universiteit Utrecht. Beide partijen willen, mits er althans geld voor wordt gevonden, met software en hardware een infrastructuur gaan bieden voor nieuwe vormen van elektronisch academisch publiceren.

Waaijers: 'De aard van een wetenschappelijk tijdschrift verandert zeker als je online gaat. Nu is een artikel na inlevering soms maanden onzichtbaar omdat de redactie het in behandeling heeft. Je kunt je voorstellen dat een publicatie meteen ter discussie op het net gaat, zoals je op een conferentie een verhaal houdt en meteen repliek krijgt. Dat kun je ook online doen.'

Bovendien moet Roquade ook faciliteiten bieden voor experimenten met zogeheten grijze literatuur, onofficiële publicaties als rapporten en

brochures. En zelfs voor nieuwe reguliere multimedia-publicaties komt

er ruimte.

Maar, niets is immers nog zeker, waarom zou het niet voor hetzelfde geld heel anders uitpakken? Waaijers' favoriete metafoor is die van de gewone pers. Waarom zou je een wetenschappelijke publicatie niet kunnen zien als een soort persbericht van de onderzoekers, waar wetenschappelijke bladen vervolgens zelf toegevoegde waarde bij leveren?

De bibliothecaris: 'Als ik The New York Times haal, heb ik meer te melden dan wanneer het bij De Delftsche Courant blijft. Nu geeft de onderzoeker exclusief copyright aan één blad, soms zelfs onder betaling, en het liefst zo prestigieus mogelijk. Maar dat hoeft niet zo te blijven. Op een goed moment kan bijvoorbeeld ook het aantal malen dat online-media je werk melden, een maat worden voor wetenschappelijke kwaliteit.'

Martijn van Calmthout

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden