AchtergrondNGO’s
Waarom een toenemend aantal ontwikkelingsorganisaties het werkveld naar Nederland verlegt
Ontwikkelingshulp, dat is toch iets voor verre streken? Een toenemend aantal hulporganisaties verlegt het terrein naar eigen land. Want ook Nederland kent problemen als armoede en ongelijkheid, en daarbij komt die internationale ervaring goed van pas.
Is Nederland een ontwikkelingsland? Wie kijkt naar het aantal organisaties dat bekend is van projecten en acties in verre streken als Congo en Afghanistan en nu ook actief is in Nederland, zou denken van wel.
De armoede in Nederland neemt toe, zegt Cordaid. Mensenrechten zoals het demonstratierecht staan onder druk, stelt Amnesty International. Ook hier zijn kansarmen die met een microkrediet vooruit te helpen zijn, vindt Qredits. Waarom zouden we niet ook in Nederland familiehuizen voor kinderen openen, vroeg SOS Kinderdorpen zich af. Deze organisaties zijn projecten begonnen om met hun expertise in het buitenland maatschappelijke problemen in eigen land aan te pakken. ‘Ja, dit kun je ontwikkelingswerk noemen’, zegt directeur Elwin Groenevelt van Qredits.
Veel hulporganisaties zijn bezig zichzelf opnieuw uit te vinden, zegt Bart Romijn. Als directeur van Partos, de branchevereniging voor ontwikkelingssamenwerking, ziet hij hoe beproefde recepten in ontwikkelingslanden hier worden geïntroduceerd. Hij signaleert een verband met het steeds verder dichtdraaien van de subsidiekraan sinds begin deze eeuw. Ontwikkelingsorganisaties willen hun missie voor sociale verandering overal inhoud geven, zegt hij. Nederland is ook geen paradijs en bovendien is hier actief worden een manier om zichtbaarder te zijn onder potentiële nieuwe donateurs. Die vragen er bovendien om, zeggen de organisaties zelf. Mooi en aardig, hulp verlenen in het buitenland, maar problemen als armoede bestaan ook in Nederland, dus waarom ook niet daar iets aan doen?
Terecht, zegt ontwikkelingssocioloog Lau Schulpen. ‘Problemen als armoede en ongelijkheid houden niet op bij de grens. Bovendien kunnen we leren van de ervaringen die ontwikkelingsorganisaties hebben opgedaan in het zuiden. Als het maar geen navelstaarderij wordt, zoals we die nu zien bij het opkomend populisme, waarin het eigen belang voor het internationale belang gaat.’
Er zijn meer oorzaken aan te wijzen voor de toenemende zichtbaarheid van organisaties als Cordaid en Amnesty op eigen bodem. Het is lastiger werken geworden in het buitenland. Steeds meer landen ten zuiden van de evenaar zitten niet meer te wachten op ‘westerse’ bemoeienis. Of ze vinden dat ze door een toenemende welvaart wel in staat zijn hun eigen boontjes te doppen. Zo maakte India begin deze eeuw een aantal hulporganisaties het werken onmogelijk, waarop ze vertrokken, zoals het Nederlandse Hivos. India manifesteert zich liever als invloedrijke speler in de wereldpolitiek dan als ontvanger van ontwikkelingshulp.
De organisaties zeggen dat hun inspanningen in eigen land een kwestie zijn van ‘noodzaak’ of ‘geloofwaardigheid’. ‘Het is een feit dat door het politieke klimaat in Nederland een aantal mensenrechten onder druk staat’, zegt de woordvoerder van Amnesty International. Het is geen manier om het teruglopende ledenaantal tegen te gaan, benadrukt hij. ‘Het enige dat telt, is dat er meer dan in het verleden aanleiding toe is.’ Het Wereld Natuurfonds (WNF) noemt het ‘onethisch’ landen ver weg te vertellen wat ze moeten doen om de biodiversiteit te verbeteren terwijl je intussen je eigen achtertuin verwaarloost.
Die houding van het WNF ademt volgens ontwikkelingssocioloog Lau Schulpen de geest van de internationale afspraken over duurzame ontwikkeling. De oplossing voor grote problemen moet mondiaal, maar ook in eigen land worden gevonden. Schulpen: ‘Kwesties die we vroeger zagen als problemen van ontwikkelingslanden, doen zich ook bij ons voor, zoals armoede. Dat maakt het logisch dat organisaties hun terrein verleggen naar eigen land.’
1. Mensenrechten: tegen opsluiting van asielzoekers
De Schipholbrand in 2005 is de druppel. Bij de brand in het detentiecentrum voor 268 uitgeprocedeerde asielzoekers komen 11 gevangenen om het leven. Het gebouw blijkt onveilig. Amnesty International besluit voor het eerst onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen in Nederland. De mensenrechtenorganisatie was al gealarmeerd door asieladvocaten die wezen op de schrijnende omstandigheden in vreemdelingendetentie en de juridische bezwaren van strafrechtgeleerde Anton van Kalmthout tegen het langdurig opsluiten van afgewezen asielzoekers. In 2008 presenteert Amnesty de conclusies van haar onderzoek: vreemdelingendetentie in Nederland is in strijd met de mensenrechten. Opsluiting van deze groep is vanzelfsprekend geworden, terwijl dat volgens internationaal recht alleen is geoorloofd als laatste redmiddel. Afgewezen asielzoekers zijn immers geen verdachten van een misdrijf. Ze worden te lang, want vaak maanden vastgehouden, krijgen nagenoeg dezelfde behandeling als veroordeelde criminelen en er vinden ‘ernstige mishandelingen’ plaats. Amnesty hekelt ook dat kwetsbare groepen als kinderen, ouderen en zwangere vrouwen worden opgesloten. De situatie is tien jaar later vrijwel onveranderd, constateert Amnesty dit voorjaar na herhaald onderzoek.
Amnesty, vooral bekend van schrijfacties om gewetensgevangenen in repressieve regimes vrij te krijgen, roert zich de laatste jaren in meer kwesties op Nederlandse bodem. De organisatie bekritiseert het verbieden van demonstraties tegen Zwarte Piet in Rotterdam en Friesland, etnisch profileren door de politie, inperking van de privacy van burgers door de overheid voor terrorismebestrijding en de ‘inhumane behandeling’ van gedetineerden op de terrorismeafdeling van gevangenissen. Amnesty wijdt er onderzoeksrapporten en protestbrieven aan.
Nederland staat op internationale ranglijsten hoog genoteerd als het gaat om vrijheid en zelfbeschikking. Maar sommige vrijheden staan volgens Amnesty onder druk. ‘We zijn geen Irak of China, maar sinds 9/11 is het politieke klimaat verhard en onze overheid restrictiever geworden’, zegt woordvoerder Ruud Bosgraaf. Als je het buitenland de maat neemt, moet je ook zorgen dat de boel in eigen land op orde is, vindt Amnesty. Een deel van de achterban bekritiseert deze horizonverbreding, sommigen haken af. Daar staat tegenover dat nieuwe groepen zich aansluiten, zoals studenten met een migratieachtergrond. Bosgraaf: ‘Een prettige bijkomstigheid is dat onze traditioneel witte achterban diverser wordt.’
2. Armoede: sociale coöperatie
Al meer dan honderd jaar werkt ontwikkelingsorganisatie Cordaid in de moeilijkste gebieden en omstandigheden om kansen te creëren voor de allerarmsten. Van Zuid-Soedan tot Afghanistan. Omdat ze niet de ogen wilde sluiten voor de onvergelijkbare maar wel toenemende armoede* in Nederland, besloot de organisatie haar internationale ervaring in te zetten in eigen land. En zo opende zij vier jaar geleden in samenwerking met de Tientjes Academie in Breda de eerste sociale coöperatie; een in ontwikkelingslanden beproefd recept tegen armoede en sociale uitsluiting. Volwassenen die al jaren in de bijstand en in een sociaal isolement leven, krijgen in een samenwerkingsverband de kans hun talenten te ontwikkelen, werkervaring op te doen en zo weer te participeren in de samenleving en zelfrespect op te bouwen.
In de afgelopen vier jaar heeft Cordaid verspreid over het land 26 coöperaties opgericht, waar een kleine tweehonderd mensen aan de slag konden. Momenteel werken ruim honderd deelnemers in de catering, als websitebouwer of in creatieve beroepen en ambachten als meubelmaker. Inkomsten vloeien terug in de coöperatie. Inmiddels hebben achttien gemeenten dit concept overgenomen om zo de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen in de bijstand te verkleinen.
Hoewel het belangrijkste doel is deelnemers in een veilige omgeving weer te laten participeren in de samenleving, is een aantal erin geslaagd met de inkomsten uit werk zijn uitkering terug te verdienen. Veertien deelnemers hebben de coöperatie verlaten omdat zij een reguliere baan hebben gevonden of zelfstandig ondernemer zijn geworden. Sinds twee jaar zijn er ook sociale coöperaties speciaal voor statushouders, waaraan vooral vluchtelingen uit Syrië deelnemen. ‘De ondernemerszin onder deze groep is groot omdat zij in eigen land vaak een bedrijf hadden, maar hier lopen ze aan tegen barrières als taal en regelgeving’, zegt Mieke van Tilburg, programmamanager van Coöperatief Ondernemen in Nederland. Bij de coöperatie kunnen ze werkervaring opdoen en Nederlands leren.
* Arm ben je in Nederland als je als alleenstaande een maandinkomen hebt van maximaal 1.030 euro. Voor een ouder met één kind is de grens 1.370 euro en voor stellen met meer kinderen 2.120 euro.
3. Microfinanciering: leningen voor kansarmen
Het was de grote vluchtelingenstroom in 2015 die Elwin Groenevelt deed besluiten ook microkredieten te gaan verstrekken aan erkende asielzoekers. Hij is directeur van Qredits, een mede op initiatief van koningin Máxima opgerichte sociale onderneming zonder winstoogmerk die leningen tot 250 duizend euro verstrekt aan ondernemers in Nederland. Veel vluchtelingen uit Syrië waren ondernemer en hebben hun bedrijf moeten achterlaten. Hoe demotiverend moet het zijn om werkloos in een azc te zitten, dacht Groenevelt, en het besluit was genomen. Hij noemt het ‘ontwikkelingswerk in Nederland’.
Microfinanciering, ooit begonnen in Bangladesh, kennen we van de armste landen. Met een lening van een paar tientjes of 100 euro kunnen kansarmen een eigen bedrijfje opzetten om uit de armoede te komen. Door hun taalachterstand en gebrekkige kennis van onze samenleving zijn vluchtelingen in Nederland ook een kansarme, kwetsbare groep, redeneert de directeur van Qredits. Hoeveel ondernemersbloed er ook door hun aderen stroomt en hoe goed hun bedrijfsplan ook is, ze zullen bij een Nederlandse bank geen kans maken op een lening.
Ruim een half jaar geleden startte Qredits in Rotterdam daarom een speciale ondernemersschool voor statushouders. Ervaren ondernemers uit Syrië, Afghanistan, Armenië en Afrika die naar Nederland zijn gevlucht, leerden alle ins en outs van ondernemen in Nederland. Een door de wol geverfde Nederlandse ondernemer begeleidde hen bij het schrijven van een businessplan. Vijf van de dertien deelnemers runnen inmiddels een eigen bedrijf, twee met een microkrediet van 10- à 15 duizend euro van Qredits. De anderen hadden beschikking over eigen middelen, of via familie.
Een Syriër is een exportbedrijf in trucks begonnen, een Afghaan een naaiwinkel, een andere Syriër een drukkerij in 3D-prints, een academisch geschoold echtpaar uit Aleppo een taalinstituut, een Armeense opende een bakkerij in bruids- en verjaardagstaarten. Qredits noemt het experiment succesvol en is twee nieuwe opleidingen gestart, in Rotterdam en Maastricht. Het is de ambitie naar meer gemeenten uit te breiden.
4. Kinderen in de knel: veilig en stabiel thuis
‘Waarom richten jullie in eigen land geen familiehuizen op?’ Donateurs van SOS Kinderdorpen Nederland stelden deze vraag steeds vaker aan directeur Margot Ende. In Syrië, Oeganda, Albanië en nog 132 andere landen staan 572 kinderdorpen van de internationale non-profitorganisatie, die zich bekommert om weeskinderen en kinderen die om andere redenen geen veilig thuis hebben. Ze worden opgevangen alsof ze in een ‘echt’ gezin opgroeien: kleinschalig, in een gewoon huis waar een vervangende, professionele ‘moeder’ voor hen zorgt. Broers en zusjes worden altijd samen geplaatst. Als de ouders nog in leven zijn, wordt geïnvesteerd in het herstel van de gezinsbanden en betere, stabielere levensomstandigheden, zodat de gezinsleden binnen niet al te lange tijd herenigd kunnen worden. Ook ondersteunt de organisatie kwetsbare gezinnen om te voorkomen dat deze uiteenvallen.
Inderdaad, waarom zouden we deze aanpak niet ook in Nederland toepassen, overwoog Margot Ende. Ze trok er een paar jaar voor uit om te praten met experts en organisaties in de jeugdzorg in Nederland om na te gaan of er een leemte te vullen was. Met als gevolg dat er volgend jaar voor het eerst in het 53-jarige bestaan van SOS Kinderdorpen vijf zogeheten Simba Familiehuizen openen in Nederland – in Utrecht en Apeldoorn. In Nederland is volgens Margot Ende nog een wereld te winnen, omdat het aantal uithuisplaatsingen omlaag kan als er meer aandacht komt voor het begeleiden van kwetsbare gezinnen. ‘Daar hebben wij internationaal veel ervaring in opgedaan, ervaring die we graag hier benutten.’ Jaarlijks worden in Nederland gemiddeld 43 duizend kinderen uit huis geplaatst omdat de situatie thuis volgens de Kinderbescherming onveilig is. Een hoog aantal, in vergelijking met omringende landen. Broertjes en zusjes worden in de helft van de gevallen noodgedwongen uit elkaar gehaald. ‘Dat vergroot het trauma’, zegt Ende. ‘In Simba Familiehuizen blijven deze kinderen bij elkaar en werken we aan versterking van het gezin.’
Karlijn van Arkel: ‘Waarom zo ver weg gaan als er in eigen land ook genoeg te verbeteren is?’
Karlijn van Arkel (42) werkte jarenlang in verre streken voor organisaties als SNV en Cordaid. Zodra een landbouwproject in Zuid-Soedan of Afghanistan een beetje begon te lopen, kwam een rebellengroep de rust verstoren. En dat gebeurde niet één keer, maar om de haverklap. Intussen kreeg Nederland te maken met toenemende armoede en grote groepen vluchtelingen die moeizaam integreerden. ‘Waarom ga ik steeds zo ver weg terwijl er in mijn eigen land ook zoveel te verbeteren is?’, vroeg ze zich af. Zo besloot de ontwikkelingssocioloog in Nederland aan de slag te gaan. Eerst als leidinggevende bij sociale coöperaties van Cordaid, om het daarna nog dichter bij huis te zoeken. In haar woonplaats Den Haag zag ze de grote kloof tussen rijk en arm en besloot daar als sociaal ondernemer aan de slag te gaan. Van Arkel is nu projectleider van het burgerinitiatief MigrantInc, een netwerk van ondernemers dat met financiële steun van de gemeente en het Oranjefonds statushouders begeleidt bij het opzetten van een eigen bedrijf. Binnenkort hoopt het zes mannen en vrouwen met een goed businessplan een microkrediet van rond de 5.000 euro te kunnen verstrekken. Van Arkel vertelt dat haar ervaringen in Zuid-Soedan en Afghanistan haar van pas komen, zoals het belang van samenwerken met zo veel mogelijk belanghebbende partijen. Ze denkt in eigen land effectiever te zijn. ‘Ik ken de weg hier, heb mijn netwerk, spreek de taal. Dat maakt alles zoveel makkelijker. Terwijl het zelfs hier soms lastig is, met alle bureaucratie.’
5. Biodiversiteit: aandacht voor eigen achtertuin
Prachtig dat je achter de panda en neushoorn aan rent, maar in Nederland wordt de grutto met uitsterven bedreigd. 80 procent van de Europese weidevogels is voor overleving aangewezen op Nederland. Dit minicollege van bioloog Theunis Piersma zorgde zo’n acht jaar geleden voor een ommekeer bij het Wereld Natuurfonds. Al een paar decennia richtte de grote Nederlandse natuurbeschermingsorganisatie met ruim 730 duizend leden zich voornamelijk op de bescherming van biodiversiteit in verre oorden, zoals het tropisch regenwoud. De panda staat nog steeds in het logo, maar het WNF bekommert zich nu ook om grutto’s, roggen en haaien. Voor het opkrikken van de rap afnemende biodiversiteit in eigen land maakt het nu jaarlijks rond de 8 miljoen euro vrij op de begroting, 8 procent van het totaal.
Directeur Kirsten Schuijt vindt het om twee redenen belangrijk om meer in eigen land te investeren. Ze noemt het ‘onethisch’ landen ver weg te vertellen wat er moet gebeuren om de biodiversiteit te beschermen terwijl je intussen je eigen achtertuin verwaarloost. ‘We waren ervan geschrokken hoe slecht de natuur in Nederland ervoor staat.’ Daarnaast begon de achterban zich te roeren. De donateurs, die jaarlijks bijna 40 miljoen euro bijeenbrengen, willen ook een opbloeiende natuur in de eigen omgeving zien. ‘We gingen op zoek naar onze toegevoegde waarde. Die zit in onze kennis van het verhogen van de biodiversiteit in natuurgebieden.’
Het WNF besloot prioriteit te geven aan drie gebieden: de delta, de Noordzee en duurzame landbouw. Zo is half mei vlak bij de kust van Goeree-Overflakkee 1.500 kilo oesters te water gelaten, om schelpdierbanken te laten terugkeren langs de Nederlandse kustlijn. Die zullen de biodiversiteit in het zeewater vergroten. Met hetzelfde doel investeert de organisatie in het herstel van zoet-zoutwaterovergangen in het Zeeuwse Haringvliet.
De achterban is nu meer betrokken, zegt Schuijt. Ze ziet een grote verandering onder donateurs, vooral onder jongeren. Zij willen inspraak hebben en de handen uit de mouwen steken. Er zijn inspraakbijeenkomsten, bruinvistellingen en een panel van vijfduizend leden wordt regelmatig geraadpleegd. ‘De tijd van ‘geef mij uw geld en wij zullen er mooie dingen voor de natuur mee doen’ is voorbij.’
6. Gezondheidszorg: behoud van personeel
Kersverse verpleegkundigen en artsen in Malawi vertrekken na hun diploma linea recta naar Europa, omdat ze daar veel meer kunnen verdienen. Mariëlle Bemelmans zag dit acht jaar geleden zelf gebeuren. Ze was coördinator van Artsen zonder Grenzen in het straatarme Afrikaanse land. ‘Het was zorgwekkend dat de Malawiërs die wij opleidden omdat ze in eigen land zo hard nodig waren, werden weggelokt door rijke landen.’
Ziekenhuizen in Nederland wierven in die tijd operatieassistenten in India. Met ‘rampzalige’ gevolgen voor de ‘precaire’ gezondheidszorg daar, zegt Bemelmans. Voor Wemos, een Nederlandse organisatie die lobbyt voor een toegankelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden, was dat aanleiding zich ook te gaan bekommeren om het personeelstekort in Nederland en andere Europese landen als Engeland en Duitsland. ‘Natuurlijk is het personeelstekort in landen als Malawi en Tanzania veel erger dan in Nederland’, zegt Bemelmans, die een jaar geleden Malawi verliet om directeur van Wemos te worden. Het is een mondiaal probleem dat niet wordt opgelost door personeel bij elkaar weg te lokken, betoogt ze. ‘Elk land moet voor zijn eigen oplossing zorgen.’
In Nederland wordt de komende vier jaar een tekort van ruim 100 duizend zorgverleners verwacht. Vooral in Zeeland en Friesland is de situatie nijpend. Sommige ziekenhuisafdelingen moeten zelfs sluiten.