VU: breinmythen in de klas onverantwoord
Juist docenten die erg geïnteresseerd zijn in hersenwetenschap houden er nogal eens ideeën op na die wetenschappelijk onverantwoord zijn, achterhaald of uit hun verband gerukt. Dat blijkt uit onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam, gepubliceerd in het tijdschrift Frontiers in Psychology.
AMSTERDAM - De onderzoekers nodigden Nederlandse en Engelse leerkrachten in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs uit een vragenlijst met 32 beweringen uit de neurowetenschappen in te vullen. De helft daarvan was onzin, zoals het idee dat visueel ingestelde kinderen beter leren als ze met veel plaatjes les krijgen. Daarvoor bestaat geen wetenschappelijk bewijs.
Andere beweringen ('jongens hebben grotere hersenen dan meisjes', 'lichamelijke inspanning kan de hersenfunctie verbeteren') klopten wel. Ook kregen ze vragen over algemene ontwikkeling, de rol van erfelijkheid en omgeving, en het gebruik van methodes als Brain Gym. Er deden 242 leerkrachten mee, 105 uit Nederland.
Ongeveer de helft van de leerkrachten hield belangrijke 'neuromythen' voor waar zoals dat de mens slechts 10 procent van het brein gebruikt, of dat kinderen slechter opletten als ze zoetigheid op hebben.
Het probleem, zegt onderzoekster Sanne Dekker, 'is dat juist de mensen die erg geïnteresseerd zijn, ook incorrecte ideeën op school kunnen verspreiden en misschien zelfs uitproberen in de klas'.
Voorzichtigheid is dus geboden, vindt ze. 'Niet alle kennis uit de neurowetenschappen is eenvoudig te vertalen naar de onderwijspraktijk. Een goede uitwisseling tussen experts en docenten is belangrijker dan ooit.'
In Nederland meenden relatief weinig docenten dat intelligentie vooral erfelijk is. Dit viel de onderzoekers mee. 'Uit ander onderzoek blijkt dat als je dat gelooft, je op een andere manier lesgeeft en trage leerlingen minder stimuleert', aldus Dekker. 'Soms nemen leerlingen die houding over, wat het effect nog eens versterkt.'
undefined