Vrijbuiter in het oog van vele orkanen

Verzetsvrouw, luchtvaartpionier, oorlogsslachtoffer, feministe avant la lettre. Snippers uit het leven van Trix Terwindt (1911-1987). Door Anja Sligter..

Door Anja Sligter

De geschiedenis trekt langzaam de gordijnen dicht en bijna niemand zal meer iets weten over de banaliteit van het kwaad, schreef A. L. Snijders onlangs in de Volkskrant. Nog slordiger springt de tijd om met personen, zoals met verzetsvrouw en oorlogsslachtoffer Trix Terwindt (1911-1987).

Het licht op haar leven is al aan het doven, als Albert Tiebot deze zomer op de Deventer Boekenmarkt een kaart vindt. Helemaal volgeschreven, in een klein recht handschrift. In een notendop beschrijft Terwindt haar leven. De media pikken de vondst op en zwijgen weer.

Toch is er alle reden wat langer stil te staan bij het leven van Trix Terwindt – nu bijna vergeten, ooit een Bekende Nederlander. Ze heeft in het oog van menig orkaan in de twintigste eeuw gestaan: veranderingen in de luchtvaart, de oorlog en de psychiatrie. Ze is de enige vrouw die verzeild raakt in het befaamde Englandspiel (zie inzet). Ze zet de eerste opleiding voor het stewardessenkorps van de KLM op. Later staat ze te boek als de fanatiekste aanhanger van psychiater Jan Bastiaans en zijn omstreden methode tegen oorlogstrauma’s. Terwindt ondergaat veertig LSD-behandelingen.

Dit is de eerste keer dat de snippers uit haar leven bijeen worden gebracht, gebaseerd op gesprekken, interviews, en de vele brieven die ze schreef.

Achter de harde feiten uit haar cv gaat een grote persoonlijkheid schuil, een feministe avant la lettre. Daarom vindt Dunya Breur, die haar interviewde voor haar boek Een verborgen herinnering over concentratiekamp Ravensbrück, haar zo fascinerend. ‘Zo eigenwijs, zo jong al zo’n eigen leven.’

De enige beelden die bewaard zijn gebleven tonen een uitgesproken, aandoenlijke vrouw met een licht bekakte tongval. Met een combinatie van onafhankelijkheid en kwetsbaarheid heeft ze veel mannen geboeid, vermoedt Hans Bal, haar erfgenaam.

Ze was verfijnd, tegendraads en zeer argwanend, zegt filmmaker Jelte Rep die een documentaire over haar maakte. Een echte Terwindt, vindt nicht Luciet Wisman-Terwindt: eigenzinnig en koppig. ‘Van de ene dag op de andere kon je uit de gratie vallen.’

Om te ontdekken waarom de rol van verzetsheld haar naadloos past, moeten we terug naar haar jeugd. Bastiaans noemt deze tijd haar ‘eerste kamp’. Vader Constant Terwindt bezit steenfabriek De Koornwaard in Heukelum en is een godsdienstfanaat. Moeder Albertina de Mûelenaere komt uit een adellijke familie uit België en spreekt Frans. Trix is het zevende kind en verblijft de eerste jaren van haar leven op een kinderkamer met een juf. Daarna gaat ze als ‘externe’ naar kostschool Sacré-Coeur in Arnhem, opgezet door een Franse kloosterorde . ‘Ze was wat robbedoesachtig’, herinnert een zuster zich. Een vrijbuiter, volgens een vriendin.

Trix krijgt daarna geen studiegeld voor conservatorium of tekenacademie en moet zichzelf onderhouden – geen sinecure in de crisisjaren. Via kunstenaar Otto van Rees krijgt ze een baantje bij een galerie in Maastricht. Ook introduceert hij haar bij de directeur van de tekenacademie, die avondlessen aanbiedt. ‘Ik was in de zevende hemel’, schrijft ze. ‘Ik werkte overdag, zat ’s avonds op les, leefde op brood en bonen en ging met sprongen vooruit.’ De directeur belooft een beurs, maar overlijdt, en daarmee vervalt dat perspectief.

Op haar fiets trekt ze naar het noorden, werkt bij boerenfamilies en leeft van de vertaling van een boek van de Franse schrijver André Gide. Ze hoort via een vriendin, die op het secretariaat van de KLM werkt, van het plan om ‘luchtgastvrouwen’ te werven. ‘Ik solliciteerde voordat er een advertentie was geplaatst. Het was mijn redding.’ Ze is een van de 21 gelukkigen.

Haar blik, toch al niet zo gericht op het ‘benepen’ Nederland, verbreedt zich letterlijk. Met de eerste vliegtuigen vliegt ze op alle grote Europese steden. Ze ziet het opkomende Duitse Derde Rijk en vliegt met het laatste vliegtuig uit Berlijn, terwijl het gejuich van een van Hitlers triomftochten uit de microfoons schalt.

Dat deze avontuurlijke, ontwortelde vrouw tijdens de oorlog weg wil uit Nederland ligt voor de hand. Het verzet, waarvoor ze wel eens een blaadje rondbrengt, vraagt haar in maart 1942 een jonge cadet van de Koninklijke Militaire Academie, die geen Frans spreekt, naar Zwitserland te brengen. Het lijkt haar de uitgelezen kans om naar Engeland te trekken, om daar desnoods in een munitiefabriek te werken. Op deze reis wisselen pech en geluk elkaar af. Ze belandt in een Zwitsers tuchthuis, reist met een konvooi Nederlanders naar Bilbao, maar gaat niet mee aan boord naar Amerika. Na weken van wachten op een visum arriveert ze in Lissabon, waarvandaan de KLM op Bristol vliegt.

Op 26 augustus 1942 vliegt Terwindt eindelijk naar Engeland. Zoals iedere Engelandvaarder moet ze in politieke quarantaine, waar ze door haar ervaring in de vliegerij in contact wordt gebracht met de Britse kapitein Airey Neave van MI-9. Zijn taak is ontsnappingsroutes door bezet Europa te organiseren, zodat neergeschoten ‘kostbare’ RAF-piloten terug kunnen naar Engeland. Vanuit Brussel lukt dat goed, maar vanuit Nederland niet, terwijl er wel vliegeniers verscholen zitten, weet Terwindt.

Als Neave haar vraagt de ontsnappingsroute Nederland-België op te zetten, zegt ze zonder veel nadenken ja. Ze heeft een hoge pet op van de professionaliteit van de Engelsman. Ze komt in Engelse dienst en Neave laat haar opleiden door Special Operations Executive (SOE), een Engelse geheime dienst die ‘uitstekende’ verbindingen met Nederland heeft. De nacht voor de dropping ligt ze te ‘transpireren en rillen van angst’, maar tegelijk ervaart ze de onoverkomelijkheid van haar opdracht: ‘Als ik het niet doe, wie dan?’

Het stormt hard op 13 februari 1943, in de nacht met het laatste maanlicht, maar Terwindt wil hoe dan ook springen. ‘Ik zei tegen de captain: gooi me eruit.’ Ze wil niet nog eens worden verscheurd door moed en angst. Ze springt regelrecht in de armen van het foute ontvangstcomité en wordt drie dagen en nachten ‘correct’ verhoord door de Duitse leider van de contraspionage, Joseph Schreieder, om vervolgens te worden overgebracht naar het seminarium in Haaren, waar ook de andere slachtoffers van het Englandspiel zitten.

Ze had rekening gehouden met de dood, ‘de Duitsers mochten me zonder gerecht ter plekke doodschieten’, maar niet met gevangenschap. ‘Ik heb gehuild van ellende; als ze me gevangen zetten, kom ik hier geestesziek vandaan.’ Ze zit in een donkere cel en heeft de hele dag ‘niks, niks, niks’ te doen. Uit verveling weeft ze een hoed van paardebloemstelen. Zelfs de bezoeken van Schreieder zijn een welkome afleiding.

Als haar medegevangenen op transport worden gezet, wil ze mee. Maar Schreieder zegt dat ze beter af is in Haaren. Op 8 mei 1944 wordt ze alsnog afgevoerd naar Ravensbrück. Daar hoort ze bij de Nacht und Nebel-gevangenen, zij die voor de buitenwereld spoorloos verdwenen. In de brieven aan Dunya Breur heeft ze geen goed woord over voor de Nederlandse, vooral communistische, vrouwen (met uitzondering van Dunya’s moeder, de schilderes Aat Breur). Terwindt heeft meer contact met de solidaire Noorse en krachtige Russische vrouwen. Ze gedraagt zich volgens Aat Breur ‘zeer fatsoenlijk’.

De tocht naar en het verblijf in concentratiekamp Mauthausen geven haar de nekslag. Het Rode Kruis brengt de vrouwen en kinderen drie dagen voor de bevrijding naar het Zwitserse Sankt Gallen. Zodra Terwindt daar aankomt, zakt ze in elkaar. ‘Er was geen morele drang meer om je trots op te houden en weerstand te bieden aan je lichamelijke ellende’, zegt ze later tegen de parlementaire enquêtecommissie die de oorlogsjaren in Nederland onderzoekt. Van de dertig overlevenden is ze er het ergst aan toe.

De gevolgen voor haar leven zijn groot. Maar ze pakt net als alle anderen de draad dapper op en keert terug bij de KLM. In 1946 zet ze op verzoek van directeur Albert Plesman het eerste KLM-stewardessenkorps op. ‘Ze was als een dood vogeltje. Een beetje afstandelijk’, zegt oud-stewardess Elly Cosquino d’Bussy.

De KLM maakt goede sier met de negen keer onderscheiden heldin. Ook schrijft Terwindt het boek Een vrouw vloog mee, over haar tijd bij de KLM. Met veel bombarie in de media emigreert ze in 1951 naar Canada, om een farm te beginnen. Ze houdt het harde boerenleven in Mount Forest niet langer dan een winter uit.

Terug in Nederland kan ze in opdracht van een krant een reportage schrijven over Afrika. Ze strandt in Israël, waar ze verliefd wordt op de humoristische luchtmachtpionier John Scholte.

Scholte vliegt joden uit Irak naar Israël bij de voorloper van El Al. Hij is ontslagen bij de KLM, en heeft twee jaar vastgezeten omdat hij lid van de NSB is geweest. Onduidelijk is hoe Terwindt hierover denkt. Ze maakt een heel eigen onderscheid tussen wie wel en niet deugt en is in tegenstelling tot velen uit het verzet fel voor de vrijlating van de Drie van Breda.

Het stel strijkt in 1953 neer op Mallorca, waar het leven spotgoedkoop is. Familieleden komen langs. De nichten herinneren zich veel honden en katten en veel gezelligheid – al ligt tante Trix vaak met migraine op bed. ‘Dan at ze niks en werd broodmager’.

Eind jaren vijftig knapt de ooit zo energieke Terwindt volledig af. Op een brancard wordt ze naar Nederland teruggevlogen. Broer Lucien (inmiddels baas van het familiebedrijf) neemt het huis op Mallorca over. Het gaat niet goed tussen haar en John. Het stel wil uit elkaar en toch weer niet, verhuizen en toch weer niet. Lucien voelt zich financieel overvraagd en verbreekt na conflicten het contact, zijn zus in grote wanhoop achterlatend.

Haar leven neemt een grote wending als John op 9 december 1968 plotseling sterft en zij zich laat opnemen in de Jelgersmakliniek, nadat ze heeft gehoord dat psychiater Jan Bastiaans verzetsmensen met een concentratiekampsyndroom helpt door middel van lsd. Uit deze tijd stammen de mooiste brieven, die ze schrijft op de oude typemachine van schrijver/vliegenier Adriaan Viruly. Ze stuurt hem volgetikte blaadjes. Bastiaans is nog ‘de professor’, een norse man tegen wie ze opkijkt. De eerste lsd leidt nog niet tot de verwachte doorbraak.

Gaandeweg komt ze bij haar weggestopte ervaringen terecht. ‘Ik stond op het appèl in de koude winter van Ravensbrück in de snerpende wind met blote benen en voeten in sandaaltjes in ruwkatoenen kleren en trachtte mij nog enigszins te beschermen met mijn armen tegen mijn lijf houden. Maar het hielp niet: ik was zo mager dat mijn houtjes van armen niet meer tegen mijn ribbenkast pasten.’

Het keer op keer teruglezen van de uitgetikte band helpt, legt ze in brieven uit. ‘De angst die verborgen zit, gaat weg en wordt een herinnering, waar je rustig over kunt praten.’

In de Jelgersmakliniek ontmoet ze haar tweede partner, Kees Bal, een manisch-depressieve man, met wie ze gaat samenwonen. Zijn zoon Hans Bal: ‘Het was de lamme leidt de blinde.’ In 1979 sterft Bal plotseling, terwijl Terwindt een slaapkuur ondergaat.

De laatste jaren van haar leven is er naast berusting veel boosheid. Al haar energie besteedt ze aan de zaak-Bastiaans: de psychiater ligt inmiddels politiek onder vuur. Ze volgt zelfs colleges en verhuist dichter naar haar verlosser toe. Het plan om haar memoires te schrijven, verdwijnt naar de achtergrond. In brieven doopt ze haar pen in azijn.

In 1987, een week voor haar dood, schrijft ze de Volkskrant nog een vlammende brief, waarin ze aankondigt op haar 76ste voor het eerst te zullen demonstreren. Ze is van plan op het Binnenhof een krans te leggen, uit eerbied ‘voor allen die uit wanhoop een eind aan hun leven maakten omdat hun (*) de kans ontnomen was bevrijd te worden van hun KZ-syndroom’.

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden