Vreemdeling in eigen land

Kom niet aan Limburg, want dan kom je aan Wiel Kusters. Het irriteert de schrijver en dichter dat juist in zijn provincie Geert Wilders zo’n enorme aanhang heeft....

Jan Tromp

Al aan de telefoon had hij zijn frustratie verwoord: ‘Het zit me dwars.’ Meer dan 36 procent van Kerkrade stemde op Wilders. Was Kerkrade heel het land, dan zou Wilders beschikken over 55 van de 150 Kamerzetels. Wiel Kusters, nu een gearriveerd hoogleraar in de letteren te Maastricht, is van de eenvoud van Kerkrade. Om helemaal precies te zijn: hij is van het kerkdorp Spekholzerheide, aan de westkant.

Wie weet nou van Spekholzerheide? Nescio wist van Spekholzerheide. In Dichtertje speelt God de hoofdrol, ‘de God van Nederland, van heel Nederland’, staat er. En dan: ‘Van Surhuisterveen tot Spekholzerheide.’

Kusters: ‘Stel je voor dat je als jongen een verhaal leest dat Dichtertje heet – poëzie is al je grote liefde. Het is een verhaal van een schrijver die Nescio heet – ook al zo geheimzinnig. Van een Hollandse schrijver lees je dat hij van Spekholzerheide weet. Het gaf me het gevoel: mijn dorp bestaat. Misschien dacht ik wel: ík besta.’

Surhuisterveen, die andere naam die Nescio opvoerde, suggereert iets van heel ver weg, vindt hij. ‘Van daarboven’, zeggen ze in Limburg. En dan bedoelen ze het westen, het noorden, de onbekende kant van Nederland, de onbeminde kant.

Zijn vader was houwer in de kolenmijn, net als zijn grootvader. Zijn vader op de Wilhelmina van de Staatsmijnen, zijn grootvader op de Willem-Sophia, een particuliere Belgische mijn. De gezinnen woonden bij elkaar, in één huis aan de Schoolstraat, zijn grootouders boven, zij beneden. Grootvader stierf in 1952, gestikt in het gruis van zijn adem. Silicose.

Hij heeft er een kort verhaal over geschreven. Er lag een kussen op, luidt de vreemde titel. Zijn grootvader heeft zijn laatste jaar aan het open raam gezeten, dag en nacht. Hij was op zoek naar adem. Voor het raam stond een tafeltje. Op het tafeltje lag het kussen. Steunend op het kussen kon er gestorven worden.

Wiel Kusters is dichter, schrijver en, zoals aangegeven, hoogleraar. Grijs, dun haar, vrolijke ogen achter een bril. 63 is hij intussen. Hij heeft veel geschreven over het leven in de mijnstreek, vooral in de vorm van gedichten. Van hem is zojuist verschenen de omvangrijke biografie van de wonderlijke Limburgse dichter Pierre Kemp. Kusters gaat zich zetten aan een biografie van de twee jaar geleden overleden literair criticus Kees Fens.

Zijn ster – dat mag je zonder voorbehoud zeggen – is hoog gerezen voor iemand die min of meer was voorbestemd voor de Ondergrondse Vakschool. Het was de lotsbestemming van veruit de meeste jongens uit zijn jeugd in de mijnstreek.

Hij trof het. Toen hij van de lagere school kwam, in 1959, werd in het dorp een ulo gevestigd, de Pius XII. De vierjarige ulo (Uitgebreid Lager Onderwijs) opende het perspectief op een kantoorbaan. Hij mocht erheen. Zijn ouders wilden dat hij zou doorleren. Pas lang nadien kwam hij toe aan de universiteit.

Uiteindelijk wil hij er graag over praten, over waarom Limburg is uitgelopen voor Wilders. Volgens hem dan. Hij houdt niet op het te benadrukken. Dat het natuurlijk allemaal psychologie is van de koude grond en dat waarheden in dit soort kwesties niet bestaan. Verder verklaart hij zich tot vijand van de generalisatie.

‘Men filosofeert graag over Limburg, maar het zijn zeer onderscheiden streken. Alleen al het verschil tussen Maastricht en Kerkrade is enorm, ondanks het feit dat er maar dertig kilometer tussen ligt.’

Dit allemaal gezegd hebbende wil hij graag vertellen hoe Wilders de harten kon veroveren van de Limburgse mens. Volgens hem dan.

U zei aan de telefoon dat het u dwars zit, dat vertoon van macht van Wilders in Kerkrade. Wat is het precies dat u zo stoort?

‘Ik kan het gewoon niet hebben dat in de streek waar ik vandaan kom, waar ik de mensen goed denk te kennen, iemand als Wilders met de praatjes die hij verkoopt zovelen weet te lijmen. Het zadelt je op met het probleem dat je iets moet begrijpen dat je eigenlijk niet wilt begrijpen.’

Is de mijnstreek niet altijd opstandig, tegendraads geweest?

‘Opstandigheid is vast een factor in de steun voor Wilders, maar het gekke is dat de Limburgse mijnstreek altijd een van de rustigste mijngebieden van Europa is geweest. Vanaf 1900, toen de mijnbouw zo’n beetje begon, heeft de katholieke kerk met succes geprobeerd te voorkomen dat het mijngebied bij ons een soort Wallonië zou worden. Met wilde stakingen, met socialisme, met communisme, met insubordinatie. In Germinal beschrijft Zola dat de opstand vanuit de aarde zal komen, van onderop, uit de steenlagen zelf.

‘De mijndirecties en de katholieke kerk stelden er het verenigingsleven tegenover, de harmonieën en schutterijen. Men leverde gezondheidszorg en onderwijs. Er was toezicht op het gezinsleven van nonnen en maatschappelijk werksters. Tot in de linnenkast werd op netheid en properheid gecontroleerd. Het was een nagenoeg perfect gesloten systeem. ‘

Wilt u zeggen: het smoorde de opstandigheid?

‘Zeker, dat was het effect. Maar het betekende niet dat in de mensen zelf geen opstandigheid, geen ontevredenheid gloeide. Alleen, die werd eigenlijk nauwelijks geuit of slechts zeer indirect.

‘Het is nog steeds een karakteristiek van Limburg. Iemand als Wilders verwoordt voor veel Limburgers, denk ik, de dingen die ze zelf niet willen zeggen, niet kunnen zeggen en ook niet durven zeggen.

‘Het is de cultuur hier; het wordt nogal eens verward met het achter de mouw hebben. Dat is het niet. Het is een kwestie van de confrontatie mijden. Men wil niet onbeleefd zijn. Men is melancholisch, op het indolente af soms, dat zit diep. En men zoekt voor die indolentie redding in een zeker soort oppervlakkigheid.

‘Het wil allemaal niet zeggen dat de gevoelens van onbehagen er niet zijn. Maar we hebben geleerd het verborgen te houden. Ik herinner me een uitspraak van mijn moeder; ze wilde haar kinderen een wijze les meegeven bij hun intrede in de wereld. Ze zei: ‘Als er iets is, wees niet opstandig, maar maak een vuist in je broekzak.’

Bewondert men dan iemand die als het ware boven die cultuur uitstijgt?

‘Men vindt het ‘sjiek’. Zo van: die zegt het toch maar. Hij is weliswaar van Venlo, maar ruim bemeten is hij er toch een van ons. Men moet om hem lachen en tegelijk bewondert men hem.

‘Die kopvoddentaks van hem, mag ik daarover een op het eerste gehoor vreemde vergelijking trekken? De kopvoddentaks is bijna een begrip uit het arsenaal van de tonprater, de buutreedner. Een buutreedner had het voor de flauwekul kunnen zeggen en dan hadden ze erom gelachen. Nu zegt iemand zoiets in het parlement en – ik vermoed het maar, hoor – dan vindt men het niet alleen leuk, men vindt het ook moedig. Ik denk dat men een stil soort bewondering voor hem koestert.

‘Ik denk dat ze in Wilders een flapdrol en een schreeuwlelijk zien, maar een noodzakelijke schreeuwlelijk. Hij verwoordt wat ze voelen. Niemand zegt het hardop, en al helemaal niet direct. Hij wel.’

Het is moeilijk om niet ook een ondertoon van verongelijktheid te horen. Voelt Limburg zich nog altijd achtergesteld?

‘Vaak wordt gedacht dat het een minderwaardigheidsgevoel is. Dat is het niet. Het is vooral het gevoel vreemdeling te zijn in eigen land. Sinds 1839 heet dit gebied Nederland. Nederlands Limburg. Maar ik denk dat heel veel Limburgers zich nog altijd vreemdeling voelen. Vreemdeling in Nederland. Dat geldt zeker voor Kerkrade, waar Wilders die 36 procent scoorde.

‘Langs Kerkrade en Vaals loopt de Benrather Linie, het is een taalkundige grens. Mijn dialect is heel moeilijk te verstaan, ook hier in Zuid-Limburg. Als je mij vraagt: wat ben jij nou cultureel?, dan is mijn antwoord: ik ben een Duitstalige Belg.

‘Als de koningin langskomt, wil men best met een vlaggetje zwaaien. Dat is geen enkel probleem. Tegelijk heeft men hier het gevoel dat men er niet bij hoort.’

Maar waarom zet men zich dan af, met Wilders, tegen andere vreemdelingen? Zou je dan niet eerder lotsverbondenheid mogen verwachten?

‘Nee, want over die andere ‘vreemdelingen’ is het gevoel ontstaan dat ze die maar hun gang laten gaan. Wij hebben ons aan moeten passen, ons hebben ze gedisciplineerd. Zijn die anderen soms meer dan wij?’

Hij wijst op de botsingen in Culemborg tussen Molukkers en Marokkanen. De Molukkers hebben zich met hun droom van een eigen republiek per saldo moeten voegen naar de Nederlandse politiek. Historisch is hun verhaal heel anders dan dat van de Limburgers, maar niet naar de strekking. Hij denkt dat veel Zuid-Limburgers zich afvragen: waarom vraagt de Nederlandse overheid van de Marokkanen niet eenzelfde aanpassing die men eerder vroeg van de trouwe, maar verbannen landgenoten uit Nederlandsch-Indië?

Hij zegt: ‘Men voelt zich in Limburg al een ondergeschoven kind. Dan komen er andere vreemdelingen en die doen maar. Men heeft het gevoel: die andere vreemdelingen wordt niet verteld wat hun plaats is. Dat is ons wel gezegd. Hun niet.’

Is het een frustratie die wordt gevoed door de taal, door het dialect? Gé Reinders, Limburgs troubadour, zingt in een van zijn prachtliederen: ‘Ich veulde mich weer eine stomme Limburger, met mien zachte g.’

‘Ik denk dat veel Limburgers zich in een Hollandse omgeving niet op hun gemak voelen. We hebben hier aan de universiteit veel Belgische studenten. Die hebben last van hetzelfde. Hollanders, is hun idee, zijn zo veel rapper in het spreken. Ze beduvelen je waar je bij staat. Ze zijn zo ad rem.

‘Wilders is tegen die hoge heren opgewassen. Ook verbaal. Onderschat niet hoe zwaar dat weegt.’

Reinders: ‘Ich vinj dat geveul neet goed, maar ’t zit deep, heel deep in oos blood.’ Is het de angst voor achterlijk te worden gehouden?

‘Ja, dat is het zeker ook. Het dialect is lange tijd geassocieerd met een vorm van achterlijkheid. Waarbij men vergeet dat de standaardtaal niet meer is dan een tot standaardtaal bevorderd dialect.

‘Mijn broer heeft langdurig in het ziekenhuis in Nijmegen gelegen. Mijn ouders gingen er wekelijks heen. Hun ongemakkelijkheid was groot. In Nijmegen sprak men weliswaar geen hoog-Haarlems, maar Kerkraads was het zeker ook niet. De mensen in Nijmegen dachten dat ze Duitsers waren.

‘Je taal die zich tegen je keert, dat is heel ongemakkelijk. Het wordt erger door je gevoeligheid voor het beeld dat anderen van je hebben: je spreekt een dialect, je zult wel achterlijk zijn. Je denkt dat de anderen zo over je denken en voordat je het weet denk je zo over jezelf.’

We praten over het CDA. De pendant van de onverbiddelijke doorbraak van Wilders in Limburg is de meedogenloze afbraak van het CDA, noem het de Katholieke Volkspartij, de KVP. De PvdA heeft klappen opgelopen in het Zuiden, maar de neergang van de christen-democratie is bijna adembenemend. De vraag aan de doorgewinterde Limburger Kusters is of hij vermoedt dat er een einde is gekomen aan de vanzelfsprekendheid waarmee men van generatie op generatie op de KVP stemde.

Hij vertelt een belevenis die, hoe klein ook, illustreert hoever Limburgers verwijderd zijn geraakt van het CDA. Hij zat in de trein vorige week, in zijn coupé reisden drie oudere echtparen van Sittard naar Haarlem. Kennelijk was men een dagje op stap. Het ging eerst over het mooiste orgel van de wereld dat in de Sint Bavokerk van Haarlem is te vinden. Toen kwam de politiek ter sprake. Verhagen jaagt op de baantjes, let maar eens op. En Van Agt en Lubbers die het CDA bezweren niet met Wilders in zee te gaan, ach, die zijn van vroeger.

Kusters: ‘Het mooie was dat je kon horen dat ze waren overgestoken. En wat me opviel: zonder zich te generen. Ik kon hun gesprek gewoon volgen. Kennelijk heeft men afscheid genomen van het taboe op Wilders, van associaties met de NSB. Het viel mij op dat er niks van gêne was.

‘Ik dacht: als dit pars pro toto is, is het afgelopen met het CDA. Daar lijkt het sterk op. In elk geval is het voor de Limburger volkomen aanvaardbaar om niet meer op die partij te stemmen.’

In Limburg, zegt hij, gaat de politiek over personen. Over iemand die je vertrouwt, omdat je hem kent. ‘Ik heb me erover verbaasd dat pas op nummer 12 van de kandidatenlijst van het CDA de eerste Limburger stond. Dat is stom. Vroeger hielden de Kamerleden hier in Limburg spreekuur. Daar kon je gewoon naartoe als je een probleem had.’

Is het CDA te protestants geworden?

‘Ik denk dat voor veel Limburgse CDA-stemmers dat het geval is. Globaal gesproken houdt de Zuid-Limburger van een zekere gemoedelijkheid. Wees niet te fanatiek. Besef dat alles mensenwerk is.

‘Wij hebben ook een andere God. Niet de wrekende God van de donder en de bliksem. Wij spraken, in mijn dialect, over God als over ’t Herrjöttsje. Het staat voor het Herr Gott in het Duits, maar dan verkleind. Lief gemaakt. Het Here Godje.’

Dat moet je eens tegen een calvinist zeggen.

‘Precies. Balkenende straalde helemaal niets uit van enig gevoel voor ’t Herrjöttsje. Hij is een christen. Maar een christen is nog geen katholiek.

‘Hoezeer is hij niet bezig geweest met die VOC-mentaliteit? We moesten ons allemaal een VOC-mentaliteit aanmeten. Van Surhuisterveen tot Spekholzerheide, zal ik maar zeggen. Maar die VOC was iets van de 17de-eeuwse Republiek, van ‘Holland’. Wij waren de wingewesten. Ik geloof niet dat hij zich die omstandigheid zelfs maar één moment heeft gerealiseerd.

‘Ik weet niet zeker of je het een blunder moet noemen. Wezensvreemd aan de cultuur van hier is zo’n VOC-verhaal in elk geval.’

Dus als de oude KVP de gedaante aanneemt van het protestantisme van Cappelle aan den IJssel...

‘Dan krijg je olie en water. Dat mengt niet.’

Wilt u belangrijke informatie delen met de Volkskrant?

Tip hier onze journalisten


Op alle verhalen van de Volkskrant rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright @volkskrant.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden