analyse
Voor Molukkers komt een eensgezinde herdenking nog te vroeg
Volgende week donderdag zou herdacht worden dat er zeventig jaar geleden zo’n 12.500 Molukkers naar Nederland kwamen. Maar de gezamenlijke geschiedenis blijkt een splijtzwam binnen gemeenschap te zijn.
Ze waren ‘pluisjes op de wind van de geschiedenis’, de 12.500 Molukkers die in 1951 naar het verre moederland werden overgebracht – een land waar vrijwel geen van hen ooit was geweest. Marcus Toisuta, nu 81 jaar oud, was een van die pluisjes. Met zijn vader en zijn broertje Sias was hij overhaast uit Semarang vertrokken. ‘Je gaat je moeder nooit meer zien’, had zijn vader hem gezegd. Met die onthutsende mededeling had de 11-jarige het te doen.
Aan boord van het transportschip Fairsea fantaseerden hij en zijn broertje over de ontvangst die ze in Rotterdam ten deel zou vallen. Er zouden vast veel mensen op de kade staan. Misschien was er wel een blaasorkest. ‘Maar er was niets’, zegt Marcus’ dochter Nathalie. ‘Geen enkel ceremonieel of iets wat op een welkom leek.’ In bussen werden de opvarenden overgebracht naar Westerbork en Vught, kampen waar tijdens de Duitse bezetting Joden en politieke gevangen hadden verbleven, en waar na de oorlog NSB’ers hun proces afwachtten. Dat verleden werd slechts semantisch gemaskeerd: kamp Vught heette voortaan ‘woonoord Lunetten’. De beladen naam van kamp Westerbork werd vervangen door ‘woonoord Schattenberg’.
‘Dat waren geen handige locaties’, zegt Nathalie Toisuta – programmamaker van beroep. ‘Al begrijp ik dat de Nederlandse overheid, met de nijpende woningnood van dat moment, íets moest met die twaalfduizend Molukkers. Niemand heeft op dat moment gedacht: hoe gaan we die mensen nu eens zo slecht mogelijk behandelen? Maar dat doet niets af aan het trauma van Molukkers die hun militaire rang waren kwijtgeraakt, die opeens spinazie moesten eten, en die met een mok thee in de hand – om warm te blijven – door beslagen ruiten naar de grijze buitenwereld staarden.’
Kille ontvangst
Het onthaal dat de Molukkers 70 jaar geleden werd onthouden, moest hun alsnog worden gegund, meende Toisuta. Met dat oogmerk riep zij, samen met fotograaf Ed Leatemia het Comité Molukse Herdenking in het leven. Dat ontleent zijn bestaansrecht aan twee initiatieven: een reizende tentoonstelling, ondergebracht in zes zeecontainers, over de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland, en een herdenking (op 7 oktober aanstaande) op de Lloydkade in Rotterdam. Daar zouden Molukkers per schip aanmeren en – anders dan hun voorzaten in 1951 – ‘met eerbied, respect en dankbaarheid’ worden ontvangen. Minister-president Mark Rutte zou er namens Nederland zijn spijt betuigen voor de ‘kille ontvangst’ van destijds. De NOS zou er live verslag van hebben gedaan.
Zou. Het Comité Molukse Herdenking heeft de bijeenkomst tot het eerste kwartaal van 2022 uitgesteld nadat er ‘bij bepaalde delen van de Molukse gemeenschap’ bezwaren tegen waren gerezen, en bedreigingen tegenover Toisuta zijn geuit. De bezwaren werden verwoord in een petitie (zonder duidelijk oogmerk) die door 105 Molukse organisaties werd onderschreven. Toisuta is het met die bezwaren weliswaar niet eens, maar hoopt met een uitstel van de herdenking toch ‘een breder draagvlak’ voor dit initiatief te creëren.
De vraag is of dit lukt, want het tumult legt fundamentele verschillen van inzicht bloot over de levensvatbaarheid van het Molukse onafhankelijkheidsideaal, de status van de Molukse ‘regering in ballingschap’, de wenselijkheid van Nederlandse excuses voor tekortkomingen in het verleden, en over de vraag hoe en door wie de Molukse herdenking zou moeten worden georganiseerd.
Om bij het laatste te beginnen: de opstellers van de petitie verweten Toisuta dat zij zich eigenmachtig heeft opgeworpen als vertegenwoordiger van de Molukse gemeenschap. Over de reizende tentoonstelling en de choreografie van de herdenking op de Lloydkade zou zij geen contact hebben gehad met de talrijke wijkraden, stichtingsbesturen en kerkgenootschappen – en evenmin met de regering in ballingschap. Een dergelijk solisme wordt niet op prijs gesteld in een hechte gemeenschap die, minder vleiend, ook met een ‘kreeftencultuur’ wordt vergeleken: de kreeft die probeert te ontsnappen, wordt door zijn soortgenoten weer de mand in getrokken. Het feit dat Toisuta op haar 18de de Molukse gemeenschap in het Gelderse Elst verliet, zal in ‘eigen kring’ niet als aanbeveling gelden.
Voordat zij het doelwit werd van bedreigingen, reageerde Toisuta tamelijk laconiek op de kritiek. ‘Op plaatselijk niveau zijn wel herdenkingen georganiseerd, maar op nationaal niveau gebeurde er niets, dus heb ik zelf maar het initiatief genomen – wel degelijk in samenspraak met meerdere Molukse organisaties. Toen daar vervolgens kritiek op kwam, heb ik gezegd: kom maar met ideeën. Vervolgens bleef het stil. Totdat die petitie werd opgesteld.’
De felheid van de kritiek kan niet uitsluitend door de werkwijze van Toisuta worden verklaard. Zij werd er ook van beticht het Molukse verleden vanuit ‘een extern, koloniaal perspectief’ te hebben belicht. Dat kon, aldus de opstellers van de petitie, worden opgemaakt uit het feit dat zij de proclamatie, in 1950, van de Republiek der Zuid-Molukken, Republik Maluku Selatan (RMS) als een ‘opstand’ had gekenschetst, en niet als een vorm van legitieme zelfbeschikking.
Evenmin deelde zij de positieve waardering van veel Molukkers voor de treinkapingen en gijzelingsacties in de jaren zeventig. Verder zou ze de relatie tussen de Molukkers en de Nederlandse overheersers in de koloniale tijd als te innig hebben voorgesteld. En met de beoogde enscenering van de herdenking op 7 oktober zou ze voorbij zijn gegaan aan het trauma dat door het kille onthaal van de Molukkers in Nederland werd ingeluid. ‘Het is alsof je de Holocaust herdenkt met een feestelijke treinrit naar Auschwitz’, zegt Ramon Ahuluheluw, een van de initiatiefnemers van de petitie.
Over de bedoelingen van Toisuta matigt hij zich geen oordeel aan. Wel over de weerslag daarvan op de Molukse gemeenschap. ‘Voor ons is het onbegrijpelijk dat ze de RMS-regering niet een plaats in de herdenking heeft toebedeeld. Zonder de proclamatie van de RMS zouden we hier tenslotte niet zijn geweest.’ De Molukse regering in ballingschap heeft weliswaar weinig tastbare resultaten geboekt, en heeft daardoor veel van haar aanzien binnen de Molukse gemeenschap verloren, dat laat onverlet dat ze het onafhankelijkheidsstreven van de Molukkers belichaamt. En dat streven is nog altijd springlevend, zet Ahuluheluw. Zowel bij de derde en vierde generatie Molukkers in Nederland als bij de Molukkers in Indonesië.
Er zijn echter ook Molukkers – al vormen ze een stille minderheid – die het onafhankelijkheidsstreven als ballast ervaren. Zij vragen zich af of de Molukkers zichzelf wel een dienst bewijzen door vast te houden aan een ideaal waarmee zij de realiteit in Indonesië miskennen, en waarmee zij hun eigen integratie in de Nederlandse samenleving verhinderen. Maar deze opvattingen worden niet, of met grote terughoudendheid geventileerd.
Toisuta had gehoopt dat de Nederlandse regering de Molukse herdenking zou aangrijpen voor een mooi gebaar. ‘Ik was aangenaam verrast door de toegezegde komst van Mark Rutte, en door de gedegen voorbereiding van zijn ambtenaren, met wie we de herdenking hebben besproken.’
Ramon Ahuluheluw zit echter niet op excuses van Rutte te wachten. Sterker: hij was er bang voor. In de eerste plaats is de tijd van betekenisvolle excuses allang verstreken, zegt hij. Maar bovenal vreest hij dat de Nederlandse regering geen enkele belangstelling meer zal tonen voor de Molukse kwestie als de excuses eenmaal zijn uitgesproken. Daarvoor hoeft hij voorlopig niet beducht te zijn, al betreurt hij het dat bedreigingen aan het adres van Toisuta tot de afgelasting van de herdenking hebben geleid. ‘Ik heb alleen een tegengeluid willen laten horen, maar het moest wel een vreedzaam tegengeluid zijn. Zeker: wij hangen de RMS aan, maar dit zou goed verenigbaar moeten zijn met een volwaardige plek in de Nederlandse samenleving.’
Tijdelijk verblijf in Nederland werd permanent
Op 27 december 1949 kwam, met de erkenning van de Republiek Indonesië, een eind aan het Nederlands koloniaal bewind in voormalig Nederlands-Indië. Vier maanden later, op 25 april 1950, verklaarden de Zuid-Molukken – een eilandengroep in het oosten van de Indonesische archipel – zichzelf onafhankelijk. De regering van deze (overwegend christelijke) Republik Maluku Selatan rechtvaardigde deze stap met een verwijzing naar het federale karakter van de Verenigde Staten van Indonesië (zoals het land bij de soevereiniteitsoverdracht nog werd genoemd). Op 17 augustus 1950, vijf jaar nadat hij de Indonesische onafhankelijkheid had uitgeroepen, vormde president Soekarno het land echter om tot een centralistische eenheidsstaat – in strijd met de afspraken die hij met Nederland had gemaakt, en ten koste van de RMS en andere gewesten die onafhankelijkheid of autonomie nastreefden.
Van de ongeveer 6000 Molukkers (veelal bewoners van het eiland Ambon) die eerder hadden gediend in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), gingen zo’n 2000 over naar het TNI, het nationale leger van Indonesië – waar de meesten werden bevorderd. De overige vierduizend manschappen moesten worden gedemobiliseerd, maar daarvoor moesten zij naar Nederlands grondgebied worden overgebracht.
Eerst werd overwogen deze KNIL-veteranen te verschepen naar Nieuw-Guinea (dat vooralsnog niet aan Indonesië was overgedragen), maar dit voornemen stuitte op Indonesische weestand. Daarom werden zij, met hun familieleden, overgebracht naar Nederland. Met de bedoeling hen weer naar de Molukken te brengen zodra de omstandigheden dat toelieten. Voor Nederland betekende dit: zodra de gevechten tussen Indonesië en de onafhankelijkheidsstrijders waren geluwd. Voor de Molukkers betekende dit: zodra de onafhankelijkheid van de RMS was bevochten.
Anders dan de Indische Nederlanders, zouden de Molukkers hier dus tijdelijk verblijven – gedacht werd aan zes maanden. Hun huisvesting was met die verwachting in overeenstemming. De Molukkers wilden echter niet vertrekken omdat ze in hun vaderland geen nieuwe meesters wilden dienen. In Nederland werden de KNIL-veteranen (die als Indonesiërs werden beschouwd) uit krijgsdienst ontslagen. Het militair gerechtshof vernietigde dit dienstbevel, dat door de Molukkers als bijzonder vernederend werd ervaren, maar de civiele rechtbank bekrachtigde het weer.
Ook toen duidelijk werd dat hun ballingschap een permanent karakter had aangenomen, zijn veel Molukkers aan hun onafhankelijkheidstreven blijven vasthouden. In de jaren zeventig resulteerde dat in enkele treinkapingen en gijzelingsacties, waarmee Nederland de Nederlandse regering tot een grotere betrokkenheid bij de Molukse zaak moest worden aangespoord. Bij deze acties kwamen in totaal 13 mensen om het leven, onder wie zes Molukse treinkapers.