Visioenenman
Vier eeuwen na zijn dood is het een goed moment om El Greco te wegen. In Museum Kunstpalast zien we donkere landschappen en benige heiligen. En slechte imitaties.
Kijkt u mee naar de heilige Lucas, patroonheilige der schilders. Hij staat in zijn werkvertrek, de kwast gericht op een schildersezel met byzantijns icoon, het gezicht en bovenlichaam weggevreten door wormen en houtrot. In Museum Kunstpalast, oplichtend in het donker, oogt dit jeugdwerk van El Greco als een puzzel. Je strekt je nek, je ogen tasten de lege plek af, je geest vult de leemtes met de eindeloze hoeveelheid neuzen, monden en ogen die je geheugen in al die jaren heeft verzameld. Hoe oogde de man die Maria voor het eerst schilderde? Je fantasie draait op volle toeren.
El Greco's (1541-1614) leven en werk zijn altijd omgeven geweest door raadsels. Wat een ongeleid projectiel was hij! Weinig schilders kunnen bogen op een oeuvre waarin de hoogtepunten en de dieptepunten zo dicht bij elkaar liggen. Soms zelfs in één jaar, of in één werk.
Was de man die een eindeloze stoet heiligen met Bambi-ogen fabriceerde, werkelijk dezelfde persoon als degene die tekende voor die meesterlijk onderkoelde portretten van advocaten en geestelijken (zoals de passief agressieve jurist Jerónimo de Cevallos)? Kijkend naar zijn werk in musea van Toledo tot New York en van Madrid tot Edinburgh is het me nooit gelukt tot een sluitend oordeel over hem te komen. Nu, een krappe vierhonderd jaar na zijn dood, en een eeuw na zijn doorbraak in Duitsland en daarmee Europa, is het een goed moment om hem te wegen.
Een tentoonstelling in Düsseldorf biedt die mogelijkheid. El Greco und die Moderne in Museum Kunstpalast toont een ruime greep uit El Greco's werk - portretten, allegorieën, altaarstukken - waaronder enkele klassiekers, zoals De opening van het vijfde zegel en Laocoon.
Die schilderijen zijn aangevuld met werken van bekende en minder bekende kunstenaars die zich door de Griek zouden hebben laten beïnvloeden. Het is een sfeervolle, maar kwalitatief onevenwichtige tentoonstelling. Belangrijke navolgers (Picasso!) worden genegeerd, schijnbaar irrelevante tweederangsfiguren met veel aplomb naar voren geschoven.
Rode lijn is El Greco's levensverhaal. Geboren als Domenikos Theotokopoulos. Opgeleid als iconenschilder in Candia, Kreta. Als twintiger vertrok hij naar Venetië, waar hij een blauwe maandag les kreeg van de hoogbejaarde Titiaan. Ook bekeek hij er het werk van de kopstukken van de Venetiaanse renaissance: Tintoretto, Bassano, Veronese. In Rome zag hij Rafaël, en belangrijker, Michelangelo. Aan diens bodybuilders op wolken en homo-erotische fantasieën had El Greco een broertje dood, maar de dramatische poses kopieerde hij. Zijn ondernemingszin was ongeëvenaard. In hoop op opdrachten trok hij naar Spanje, waar hij zich na een mislukte opdracht voor het Escorial-paleis, vestigde in Toledo.
Daar groeide hij uit tot de belangrijkste Spaanse kunstenaar van de 16de eeuw. El Greco werd huisschilder van een kring invloedrijke geestelijken en notabelen en ontwikkelde de stijl die hem beroemd maakte tot ver buiten de landsgrenzen: geëxalteerd, maniëristisch, sexy en surreëel.
Wat opvalt aan zijn schilderijen zijn de donkere toonzetting, de onverholen kunstmatigheid en ook de vrije vermenging van fictie en realiteit. Bijbelscènes vinden plaats in reële decors, heiligen staan schouder aan schouder met lokale figuren. Een graflegging met een meute engelen en martelaren. Tussen hemel en aarde, zo lijkt het, bestond voor El Greco nauwelijks een verschil.
Neem het schilderij De opening van het vijfde zegel. Ooit was het onderdeel van een drieluik voor het Hospital de San Juan Bautista in Toledo, totdat het als zelfstandig werk aan het Metropolitan in New York werd verkocht. Het doek is gebaseerd op een episode uit De Openbaringen: het moment waarop de martelaren onder het altaar vandaan komen en van God een gewaad krijgen aangereikt. Het landschap is onbarmhartig. Engelen tuimelen uit de hemel. De martelaren schuilen onder hun kleden als festivalgangers tijdens een hevige regenbui.
Het merkwaardigst aan dit schilderij (en van veel andere El Greco's) zijn de lichamen van de figuren. Die zijn lang, uitgerekt, stroperig haast, als vloeistof in een lavalamp. Lang werden die aberraties geweten aan een oogkwaal, voor mij zijn ze een katholieke metafoor. Wat El Greco hier schilderde, is niets anders dan transsubstantie: de overgang van materie naar antimaterie, van vlees naar geest, mind over matter. Als een expressionist avant la lettre gaf hij allerlei onbestemde gevoelens weer in zijn figuren. In het stoffelijke - mensen - uitte zich het onstoffelijke.
Daarin stond El Greco niet alleen. Sinds Édouard Manet hem eind 19de eeuw herontdekte, hebben vele schilders in de geest van El Greco gewerkt. Ook op de tentoonstelling in Düsseldorf stikt het van de uitgerekte lijven en geëxalteerde blikken.
De kwaliteit valt tegen. Met Max Beckmann en Oskar Kokoschka als belangrijkste uitzonderingen, lijken de navolgers van El Greco voornamelijk B-kunst te hebben geproduceerd. Lugubere martelporno; pathetische sterfscènes; larmoyante portretjes. Is het een vrouw? Is het een travestiet? Nee, het is Jezus. De verwantschap met El Greco is de enige kwaliteit.
Dat El Greco zoveel beter is dan zijn Duitse collega's, heeft te maken met talent, maar ook met zijn biotoop. Toledo was geen fijne plek om te wonen. Het kende een verstikkende religieuze hiërarchie, de inquisitie was in vol bedrijf. Hij zocht troost in de Bijbel, mythe en allegorie. Bij heiligen, profeten en martelaren wier levens zich meer en meer vervlechten met het jouwe naarmate ze betere bekenden van je worden.
Voor El Greco was religieuze kunst, waarschijnlijk nooit een theoretische aangelegenheid. Er zit polemisch vuur in zijn schilderijen. Zendingsdrang. Kijkend naar zijn donkere landschappen en benige heiligen kun je je iets voorstellen bij de visioenen die de schilder - succesvol maar ontheemd - ooit in Toledo moet hebben ervaren. Dwars door vier eeuwen geschiedenis heen. Heel wonderlijk.
El Greco und die Moderne. Museum Kunstpalast, Düsseldorf. Tot 12 augustus 2012.
Schrijver en politicus
Eugenio Llaguno:
'Het lijkt erop dat El Greco heldere momenten had, en dat zijn gezonde verstand en de waanzin elkaar afwisselden.'
Schrijver
Théophile Gautier:
'Een geperverteerde energie en een ziekelijke macht, die een groot schilder en een geniale gek verraden.'
Schilder
Ignacio Zuloaga
: 'De God van de schilderkunst.'
Kunsthistoricus
Carl Justi
: 'Een geval voor psychologen en oogartsen.'
Schilder
Pablo Picasso
: 'Ik, El Greco.'
Picasso
In de geest van El Greco
Een hoogtepunt in Düsseldorf is Laokoon, een schilderij uit 1614. Het verhaal is bekend: de Trojaanse priester Laöcoon waarschuwt voor een mysterieus paard, wordt gehoord, dan betwijfeld, totdat er - heel gek - opeens twee slangen uit zee kruipen die hem en zijn twee zonen bijten en verzwelgen. El Greco schilderde het bloederigste en dus het beste deel van het verhaal: dat waarop het gezin, onder het onverschillige oog van een - naakte - menigte wordt belaagd. Eén jongen is al dood. De ander wordt juist in zijn zij gebeten. Laöcoon ligt op de grond, worstelend, zijn hand om de hals van het reptiel. Eigenlijk is het een beetje een onhandig schilderij - de jongen links lijkt op een turner die een moeilijke manoeuvre uitvoert - maar dit is een van die uitzonderlijke doeken waarbij de onhandigheid het verhaal niet zwakker maakt. Wel mysterieuzer. Griezeliger. Als een droom waarvan je weet dat het een droom is, maar waar je toch niet uit kunt ontsnappen.
Laokoon, 1914, Städtische Galerie im Lenbachhaus
In 1900 probeerde Picasso's vriend en huisgenoot, de schilder/dichter Casagemas, zijn minnares te vermoorden en schoot hij uiteindelijk zichzelf door het hoofd. Picasso ging met de minnares naar bed en schilderde een reeks doeken waarop zijn vriend figureerde. Voor de compositie keek hij goed naar El Greco's De begrafenis van de graaf Orgaz. Picasso zou later vaker terugkeren naar El Greco. De Begrafenis van Casagemas, 1901, Musée d'Art Moderne de la Ville de Paris
undefined