Verslaggever van Jezus
De vier evangeliën zijn veel ouder dan tot nu toe wordt aangenomen. Dat beweert een Duitse papyrus-deskundige. Volgens hem tekenden de auteurs de woorden van Jezus misschien wel zelf op, of maakten ze gebruik van ooggetuigenverslagen van Golgotha....
MISSCHIEN heeft Jezus wel verstoord gekeken toen één van zijn volgelingen meer aandacht leek te hebben voor het stukje papyrus waarop hij aan het krabbelen was, dan voor de prekende Verlosser zelf. Carsten Peter Thiede kan het vanzelfsprekend niet bewijzen, maar uitgesloten is het niet. Want volgens deze Duitse oud-historicus uit Paderborn is het zo goed als zeker dat volgelingen van Jezus diens uitspraken hebben opgeschreven terwijl Jezus door Galilea trok. Om maar niets van diens opzienbarende woorden verloren te laten gaan.
Eeuwenlang is beweerd dat de vier evangeliën letterlijk het woord van God bevatten. Na de Verlichting en met de komst van moderne literaire methoden werd dat anders. Sinds ruim een eeuw is het in wetenschappelijke kring gemeengoed dat de evangeliën op zijn vroegst generaties na de dood van Jezus zijn opgeschreven. De eerste christelijke gemeenschap zou, aldus deze opvatting, niet geïnteresseerd zijn geweest in geschiedschrijving. Ze kende allereerst een mondelinge traditie.
Ook hadden christenen geen behoefte aan het opschrijven van de woorden en daden van Jezus omdat ze zijn spoedige wederkomst verwachtten. Toen die uitbleef, moesten ze daarvoor een verklaring geven. Dat markeerde de geboorte van de christelijke theologie.
De schrijvers van de eerste drie evangeliën bewerkten een aantal eerdere verzamelingen van uitspraken van Jezus tot een lopend geheel: de goede boodschap. De schrijvers putten in ieder geval uit eenzelfde bron, die verloren is gegaan, Q genaamd, naar het Duitse Quelle.
Thiede ontkent het gebruik van Q niet, maar met de rest van het gangbare beeld is hij het hartgrondig oneens. Volgens hem zijn de evangeliën veel eerder tot stand gekomen en berusten ze op ooggetuigeverslagen. Zijn theoriën beschrijft hij samen met journalist Matthew d'Ancona in het boek Ooggetuige van Jezus (Callenbach). De Duitse onderzoeker (44) die jarenlang in Engeland werkte en getrouwd is met een Engelse, vertelt in perfect upper class-Engels dat hij aanvankelijk aarzelde om aan het boek mee te werken.
Liever zou hij aan zijn theorieën werken in de beschutting van de studeerkamer, maar als gelovig Anglicaan vindt hij zijn bevindingen ook voor een groter publiek van belang. Het boek, waarvan de Nederlandse vertaling net is verschenen, werd een wereldwijde bestseller. Thiede reist de wereld rond om lezingen te houden.
Zijn boek leidde tot ruzie in de wetenschappelijke wereld omdat de onderzoeker tornt aan een beeld dat de meerderheid van Nieuw-Testamentici nog steeds aanhangt: de evangeliën stammen uit 90 na Christus of later en zijn historisch niet serieus te nemen. Thiede's ontdekking staat algemeen bekend als een doorbraak in de studie van het Nieuwe Testament, zoals de ontdekking van de Qumran-rollen, beter bekend als de Dode-Zeerollen, in 1947 een doorbraak voor de studie van de Bijbel betekende.
Thiede: 'De basis van mijn stelling is de bestudering van papyrusfragmenten van de bibliotheek van het Magdalan-College in Oxford. Ik was voor een familiefeest in Oxford en vroeg de bibliothecaris om de papyrusfragmenten van hoofdstuk 26 van Matteüs te zien. De fragmenten hadden bijna een eeuw lang weinig aandacht gekregen. Ze waren een gift van een zekere Charles Huleatt, een voormalige student van het instituut, die de fragmenten in Egypte op een antiekmarkt had gekocht en in 1901 aan het instituut schonk.'
Het gaat om drie kleine snippers papier waarvan het grootste slechts 4,1 bij 1,3 centimeter meet. Ze waren als tweede-eeuws gedateerd, maar papyroloog Thiede, die tijdens vier volgende bezoeken aan Oxford de fragmenten uitvoerig kon bestuderen, kwam tot een andere datering. Volgens hem zijn deze fragmenten van het Nieuwe Testament uit het jaar 66 na Christus.
BEIDE ZIJDEN van de fragmenten, deel van een codex, voorloper van het boek, bevatten in Grieks schrift - de tweede taal in Palestina in die periode - zinsdelen uit hoofdstuk 26 van het Evangelie naar Matteüs. Daarin wordt de zalving van Jezus in het huis van Simon de melaatse beschreven. En het verraad aan de hogepriesters door Judas Iskariot.
Thiede: 'Als historicus ben ik verplicht de claim van de evangeliën serieus te nemen dat het om geschriften gaat die zeker ook een historisch bedoelde beschrijving bevatten. De evangelieschrijvers waren vanzelfsprekend geen biografen naar hedendaagse maatstaven. Het is geen historisch onderzoek zoals wij dat kennen, de methodes zijn veranderd. Maar ook in de oudheid waren er methoden.
'Geschiedschrijving was in de Oudheid nooit zonder belang, zonder doel. Tacitus schreef het enige bekende verslag van de verovering van Engeland door de Romeinen. Hij deed dat om de daden van zijn schoonvader Agricola te beschrijven. Het verslag heet ook naar die schoonvader terwijl het om geschiedschrijving gaat.
'Ook de evangelist Lucas geeft toe dat hij een bedoeling heeft: het verschaffen van een solide grond voor het geloof. Hij zegt dat hij ooggetuigen heeft gesproken met de achterliggende idee die getuigen op te zoeken als je hem niet gelooft.'
Thiede meent dat te veel theologen en Nieuw-Testamentici bang zijn niet voor modern te worden versleten. Evangeliën die een late constructie zijn, hoef je minder serieus te nemen. De woorden van Jezus hoef je niet letterlijk te nemen, want ze zijn niet zo gezegd.
Thiede: 'Voor de meeste van deze onderzoekers zijn de evangeliën, waarvan Marcus de oudste is, verhalen die decennia later zijn samengesteld door mensen die daar belang bij hadden, en bovendien verhalen waar slechts af en toe iets historisch in zit. De kern van de discussie is of we terug kunnen naar de bronnen, zeg maar naar ooggetuigen. Dat klinkt vanzelfsprekend maar, om een collega te citeren, Nieuw-Testamentici zijn de enige wetenschappers die oude geschriften bestuderen, maar niet willen geloven dat hun bronnen authentiek zijn.'
Thiede is ervan overtuigd dat papyrologen veel minder dogmatisch staan tegenover geschriften uit het oude Nabije Oosten dan Nieuw-Testamentici. Op basis van een analyse van de teksten had hij al afgeleid dat de evangeliën ouder moeten zijn dan wordt aangenomen. Toch was de vondst van de papyrusfragmenten voor hem een geschenk uit de hemel: 'Het voordeel van zo'n papyrus is dat het zichtbaar is, het is tastbaar. Je kunt er een debat aan ophangen.'
Maar er is meer. Uit de fragmenten blijkt dat de naam van Jezus als een nomen sacra, heilige naam, werd gezien. De joodse gemeenschap benadrukte de heiligheid van God door Zijn naam af te korten tot YHWH. De fragmenten van de Magdalen-papyrus tonen dat de naam van Jezus als KS, afkorting voor het Griekse woord Kyrios (Heer), werd geschreven. Dat zou betekenen dat het idee van de goddelijkheid van Jezus niet een late ontwikkeling is, maar vanaf het begin tot het geloof van de christenen behoorde.
Voor zijn stelling voert Thiede ook een fragment aan van de Dode Zeerollen, dat in grot 7 werd gevonden en dat een gedeelte bevat uit het evangelie van Marcus dat hij dateert op 63 na Christus en dat zeker niet ouder is dan 68 na Christus, want in dat jaar werden de grotten onder de voet gelopen door het Tiende Romeinse Legioen.
Al begin jaren zeventig had een Spaanse geleerde deze stelling geopperd. Maar hij wekte daarmee weinig enthousiasme op bij zijn collega's. In die jaren ging alle aandacht naar de vertaling van omvangrijke teksten uit het Oude Testament, die in de tien andere grotten waren gevonden. Een snippertje Nieuw Testament dat bekend staat als 7Q5 was niet zo interessant.
DE JEZUS-papyrus, zoals de fragmenten uit Oxford nu te boek staan, maakte deel uit van een codex. Volgens Nieuw-Testamentici schreven de eerste christenen echter op papyrusrollen. Conclusie: Thiede zit fout met de datering. Maar Thiede wijst erop dat bijvoorbeeld de Romeinse dichter Martialis al in 85 na Christus reclame maakt voor kleine codex-uitgaven van de werken van Vergilius.
Papyrologen menen dat christenen al voor het jaar 70 gebruik maakten van codices, die geleidelijk de papyrusrollen gingen vervangen. De Jezus-papyrus is een kopie van een papyrusrol. Als je de fragmenten voor het jaar 70 dateert, betekent dit dat de oorspronkelijke rollen ouder moeten zijn en volgens Thiede misschien wel zijn geschreven en gelezen door mensen die Jezus kenden en op Golgotha hebben gestaan.
Ook het evangelie van Johannes dateert Thiede veel vroeger dan gebruikelijk. Hij schat dat het voor het jaar 70 is geschreven. Het taalgebruik ervan veronderstelt kennis van de Griekse wijsbegeerte. Omdat de theologie erin zo ver is ontwikkeld, zou het een laat geschrift zijn. Volgens Thiede schetst dit evangelie een persoonlijk, intiem portret van Jezus terwijl de andere evangeliën zijn openbare optreden beschrijven.
Johannes biedt een ander perspectief op Jezus en maakte daarbij gebruik van begrippen die onder de joodse gemeenschap algemeen bekend waren. Want die gemeenschap was behoorlijk op de hoogte van de Griekse cultuur; het Oude Testament was inmiddels voor de joodse gemeenschap in het Grieks vertaald. Thiede: 'Johannes schreef voor een publiek dat die taal heel goed kende. Johannes ontwikkelde geen nieuw idioom. Het ging de auteur om dezelfde Jezus maar in een andere context. Dat begreep de vroege kerk heel goed en daarom werd het in de kanon opgenomen.'
Na verschijning van het boek Ooggetuige van Jezus verloopt het debat over Jezus heftiger dan ooit. Voor Thiede staat vast dat ook andere onderzoekers zullen moeten erkennen dat de evangeliën veel eerder zijn geschreven dan tot nu toe werd aangenomen. In de tussentijd geniet hij de onuitgesproken steun van het Vaticaan. Twee invloedrijke curiekardinalen hebben geregeld dat hij onbelemmerd toegang heeft tot de enorme schatten van de Vaticaanse bibliotheek.
Daarnaast voert hij onderhandelingen met archeologen en de Italiaanse regering om te onderzoeken of er geen opgravingen in Herculaneum kunnen worden verricht. In deze stad woonde in de oudheid een christelijke gemeenschap. Thiede is ervan overtuigd dat onder de grond teksten of tekstfragmenten liggen die zullen bewijzen dat de evangelieverhalen eerder richting Rome zijn verspreid dan tot nu toe werd aangenomen. Een uitbarsting van de Vesuvius in 79 verwoestte Herculaneum samen met Pompeii.
Henk Müller