Vecht en Angstel
De avonden van Utrecht zijn bruisend en al in de ochtenden vullen zich de terrassen langs de onderkaden van de Oudegracht opnieuw....
'Je zag een roeiboot van het Lido komen.
De roeier had een glazen staaf als roer,
Twee stokvissen als riemen. Door zijn lome
Slagen leek hij je teder maar ook stoer.'
Gerrit Komrij
Volgens de waterkaart en de almanak kunnen we door Utrecht op de Vecht komen. Dat mag niet zo zijn. Werkzaamheden met een vaag karakter houden de Weerdse sluis tot volgende week dicht. Maar het is geen straf om Utrecht opnieuw door te varen, langs de inmiddels verder gevulde terrassen. Waar we wel tegen opzien, is de tocht over het Amsterdam-Rijnkanaal, nu de enige weg om de Vecht alsnog te bereiken. Maar het weer is goed, mijn gezelschap moedig en het schip goed getuigd. Bovendien kunnen we onder de oever blijven.
Het valt mee en het went snel: schepen schommelen nu eenmaal en bemanningen dus ook. Het oog wordt weinig geboden. De kaden zijn voor ons te hoog om te overzien en pas een uur later, vlak voor Maarssen, wordt het gezellig. Het kanaal komt hier rakelings langs de Vecht en wij wippen door de openstaande sluis. Meteen is het weer serene rust. De Vecht is zoals bekend gestoffeerd met achttiende-eeuwse landhuizen en daar heeft de architect van een complex luxeflats zich door laten inspireren. Achter een namaak vestingmuur worden er twaalf onder een Romeinse nepkap met antiek cachet gerealiseerd, het geheel bekroond met een lichtmetalen bol als een moskee-ui.
Om de echte buitens liggen statige parken met dieprode beuken, eiken en kastanjes. Die paardekastanjebomen (Aesculus hippocastanum) met hun net uit de kleverige knoppen gekropen, vijf- tot zevenvingerige bladeren, kwamen hier oorspronkelijk helemaal niet voor. Ze zijn pas in de zestiende eeuw door de heer Bousbeke, gezant te Constantinopel, naar Holland gehaald, toen die daar ook de tulpen en seringen ontdekte en hierheen bracht. De boom heeft niets te maken met de eetbare tamme kastanjes, die je in Frankrijk op straat koopt, maar die van een heel andere bomenfamilie zijn (Castanea sativa).
In een weitje ligt een van de laatste verlaten oorlogsbunkertjes, model halfbrood met weerhaken, en langzamerhand zo zeldzaam dat men ze tot monument wil verklaren. En dan het ene landhuis na het andere. Maarser- weerde waarvan de hele bovenbouw verdwenen is, Cromwijck, Leeuwenburg. Sommige zijn, te zien aan de oude-dames-gordijnen, nog in gebruik. Andere hebben een nieuwe bestemming: Slangevecht als restaurant, Oudaen als kunstgalerij, Nijenrode als school voor wie de universiteit te hoog gegrepen is. En nog meer OlieBeeBommel-behuizingen: Gunterstein, Queekborn, Weerestein, namen die je terugvindt in de Bijlmermeer: Teringstein om met Komrij te spreken. Er moeten er nog veel meer geweest zijn.
Na afbraak overgebleven dakpannen versterken nu de oevers van de Vecht, in plaats van het tweedehands beton en andere puin dat we onderweg zo vaak zagen. De minder vermogende bouwde huizen van dezelfde vorm, maar op mindere schaal. Een enkel huis, de gevels wijkend van ouderdom, dateert van voor de grote zomerverpozing. Hoe kleiner de tuinen, hoe meer spoorbielzen en gewassen grinttegels, gemetselde grillen, sintelachtige rotspartijen waarover opgepompt water stroomt, plastic vijvers met kunststofreigers, berceaus, borders en betonnen zwanen als plantebak, tuinlantaarns en gipsen beeldorgiën van Triton tot Venus, waartussen de bewoners alle gewas snoeiend tot meerdere bloei brengen.
Langs de waterkanten bloeit geel speenkruid met glinsterend groene blaadjes, en het blauwpaars, vlinderbloemachtig hondsdraf, dat heerlijk geurt en overvloedig voorkomt. Het eerste fluitekruid komt op, de forse dotterbloem spreidt zich over de vochtige weiden en de paardebloemenbollen pluizen al. Langs de oevers fietsen fanatieke racers langs sportieve pedaleurs, bedachtzame trappers en families met kinderzitjes en kleutermandjes voor en achter. Nog meer buitens: Overholland, Sterreschans, Rupelmonde met strakgeschoren gazons, en dan Nieuwersluis, schrikbeeld van generaties dienstplichtigen, die daar met ultieme straf wegens falende discipline werden bedreigd. De voormalige militaire gevangenis zal ongetwijfeld voor asielzoekers worden gebruikt.
Dan moeten we opnieuw door een openstaande sluis over het Amsterdam-Rijnkanaal. Aan de overzijde ligt de spoorbrug en we worden verzocht met oversteken te wachten op het signaal dat de wachttijd aangeeft. Dat komt niet en na tien minuten steken we dan ook maar op goed geluk over. Nog weer een kwartier later mogen we de Angstel op, langs het verloren land tussen de A 4 en de rivier hier weer een bovenlands watertje. Voor ons rijst de volksopbergbouw van de Bijlmer op, maar wij mogen nog even terug in schilderachtigheid. In Loenersloot passeren we een handbediend brugje en leggen aan bij het Slot, een sombere baksteenklomp in een verwaarloosd broekbos. In de door slingerwinden verstikkend omhelsde moerasbomen nestelt een onheilspellende kraaienkolonie, die onmiddelijk de Zeeraaff begint te beschijten. Maar in de Angstel beklimmen de eerste futenkuikens al moeders rug en dobbert de eendemoeder met acht eigele jongen voorbij. Zo'n doodgewone wilde eend, het vrouwtje bescheiden bruin, de woerd zo mooi met zijn gele snavel aan een bronsgroen kopje, dat bij het ruien naar paars zweemt, een keurig wit halsstreepje met daaronder een roodroze-paars frontje en een nette grijze pantalon, naar het zitvlak toe zwart-wit afgewerkt met een diepblauw accent. En de kuifeend, die nog meer op de neefjes Duck lijkt, met een compacter dieppaars kopje en hagelwitte flanken. Weer heel anders is de tafeleend, kastanjekleurig van kop en hals en wit met een schaduw van blauw tussen een zwarte voor- en achterkant. Dat zijn nog maar de drie meest voorkomende eenden en als je naar ze kijkt, vraag je je af waarom de mensen ooit ruzie maken.
Langs de blauwgroen koperen koepel van een theepaviljoen naar het volgend brugje met een bel aan de meerpaal. Er staat een vervallen stulp waaruit we een pijprokende brugwachter verwachten. Er gebeurt niets. We drukken nogmaals op de bel. Er gebeurt weer niets. Na een kwartier verschijnt de bewakingsdienst uit Vinkeveen om voor vier gulden het brugje op te halen. Overhangende boomtakken blijven aan de boot hangen. In Baambrugge vragen we een bewoner of hij over de brug gaat. Hij antwoordt bevestigend, maar blijkt het anders te bedoelen en verdwijnt naar de overzijde. De baambrugwachtster moet worden opgeroepen en verschijnt na tien minuten.
Het volgende brugje hangt geopend, maar doorgeroest uit zijn voegen. Het regent mild. We varen langs rottende maïsstompjes, aangeplant om meer mest te kunnen spreiden dan op de weide is toegestaan. De bakboordse boerderijen zijn over de weg niet te bereiken en hebben eigen veerpontjes aan kabels op tonnen. Naar de molen voert een eenpersoons voetbrugje. Een koet bouwt aan zijn biezen mandje. We passeren een stuw met opgestapelde vloedbalken en varen Abcoude binnen. Over het Abcoudermeer zien we de vliegende spoorbruggen van het voetbalstadion terug, naast de drie kolossen van het AMC. Boven ons buitelen de grutto's terwijl we over de Holendrecht en de op de heenweg al bevaren Bullewijk in Ouderkerk komen. Over de Amstel tuffen we behouden naar huis.
Slot