Achtergrondvluchtelingencrisis
Van hoop, naar wanhoop en deceptie: in vijf jaar zag verslaggever Carlijne Vos de hoop in de kampen vervliegen
Waarom helpen jullie ons niet? Op haar vluchtelingenreportages voor de Volkskrant kreeg verslaggever Carlijne Vos de vraag keer op keer. Langzaam zag ze de hoop plaatsmaken voor wanhoop en deceptie. Het enige wat ze kan doen: doorschrijven.
‘Hoe moet het nu met mijn voetbalcarrière? Ik zou de nieuwe Ronaldo worden!’, roept een 18-jarige migrant uit Kameroen als hij een denkbeeldige voetbal de Sahara intrapt. De rest van de jongens doet lachend mee met het imaginaire spel. Vergeten lijken deze vrolijke tieners dat ze een week daarvoor door smokkelaars zijn gedumpt voor de Algerijnse grens onder de brandende zon van de woestijn van Niger. Dat ze daarna door gewapende overvallers werden beroofd van hun enige bezittingen, dat de twee meisjes in het gezelschap werden verkracht, dat ze hun eigen urine moesten drinken om te overleven in de smorende hitte tot ze werden gered door het Nigerese leger.
Het is oktober 2017. Europa heeft de poort gesloten. De woestijn dreigt het nieuwe migrantenkerkhof te worden nu smokkelaars er tegen verscherpte grenscontroles aanlopen. Ik ben met fotograaf Sven Torfinn mee op een reddingsoperatie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). We zijn er getuige van hoe hulpverleners proberen de gestrande migranten onder de enige schaduwrijke boom aan de grenspost in het zand ervan te overtuigen terug naar huis te gaan. Foto’s gaan rond van migranten die verdronken zijn in de Middellandse Zee of gestorven in de genadeloze hitte van de Sahara; de dood waaraan zijzelf net zijn ontkomen.
De migranten stappen gedwee achter in de pick-uptruck terug naar Arlit, het laatste stadje in Niger voordat de woestijn zich noordelijk uitstrekt. Maar voor de meesten van hen is hiermee het avontuur niet voorbij. ‘Hoe kan ik terug naar huis? Mijn moeder heeft me al haar geld geleend’, verwoordt een 31-jarige Kameroener de schaamte van de groep om met lege handen terug te keren. Anderen bereiden zich alweer voor op de volgende poging. Er moet immers geld worden verdiend voor de achtergebleven familie in het thuisland. Er is daar vast nog iemand te bellen die een koe of een stukje land kan verkopen om de smokkelaar te betalen.
De veerkracht, het doorzettingsvermogen en optimisme – ja, vaak ook de naïviteit – van migranten en vluchtelingen is wat mij na vijf jaar verslaggeving van de vluchtelingencrisis nog steeds verbijstert. Het contrast met de politieke werkelijkheid die vluchtelingen en migranten in het oververhitte publieke debat dehumaniseert en degradeert tot anonieme getallen, ‘gelukszoekers’ en ‘lastpakken’, motiveert me om hun individuele verhalen te blijven vertellen. Achter elke dode in de Middellandse Zee schuilt het verhaal van een verloren droom over het walhalla Europa en een rouwende moeder in Somaliland, Pakistan of Senegal. In Griekenland en Turkije herkent iedere gestrande Syrische, Iraakse en Afghaanse vluchteling de tragedie van een verscheurde familie en de pijn van een door de ‘vijand’ afgenomen thuis, toekomst en verleden.
Het is deze maand precies vijf jaar geleden dat de Duitse bondskanselier Angela Merkel een veilige haven bood voor de exodus van Syrische vluchtelingen met de inmiddels legendarische woorden ‘Wir schaffen das’. Het is deze maand toevallig ook vijf jaar geleden dat ik als verslaggever bij de Volkskrant de overstap maakte naar de buitenlandredactie.
In mijn nieuwe functie word ik meteen naar München gestuurd, waar ik nog net de laatste Syrische vluchtelingen het station uit zie druppelen. Hongarije heeft een dag eerder de grens met Oostenrijk gesloten om een streep te halen door deze nieuwe ‘Balkanroute’. Met fotograaf Marcel van den Bergh reis ik direct door naar de Hongaarse hoofdstad Boedapest en tref daar in de metrogangen van het Keleti-treinstation duizenden vluchtelingen aan die zijn gestrand op doorreis naar Duitsland.
Een jonge Syrische vrouw nodigt me uit op haar kleedje op de hardstenen vloer onder het treinstation en verontschuldigt zich dat ze me niets kan aanbieden, zoals de Syrische gastvrijheid voorschrijft. Een diep gevoel van schaamte overvalt me terwijl ik de chaotische menigte vluchtelingen overzie die zich met piepjonge kinderen en bezittingen heeft genesteld op doeken en lege pizzadozen. ‘Waarom helpen ze ons niet?’, vraagt de Syrische vluchteling uit het platgebombardeerde Aleppo verbaasd op haar keurig geordende kleedje, terwijl forensen met aktetassen zich om ons heen langs hoofden en ledematen manoeuvreren.
In de jaren die volgen krijg ik de vraag telkens weer op de uiteenlopende plekken langs de vluchtelingenroutes die ik bezoek. In het begin antwoord ik de gestrande vluchtelingen op Lesbos, in Athene of Idomeni, waar begin 2016 de grens met Noord-Macedonië en daarmee de rest van Europa is afgesloten, dat het een kwestie van trage bureaucratie is. De EU is op dat moment immers bezig met het organiseren van zogeheten hotspots op de Griekse eilanden en Sicilië om de vluchtelingen vanaf daar over de lidstaten te verdelen. Echte oorlogsvluchtelingen zoals zij zullen heus niet aan hun lot worden overgelaten.
Achteraf blijk ik net zo naïef te zijn geweest als de meeste vluchtelingen. Vijf jaar later leven we in een andere wereld. Een adequaat Europees migratiebeleid, dat mensensmokkel tegengaat en controle heeft over de vluchtelingen- en migratiestromen, is verder weg dan ooit door interne verdeeldheid en toegenomen vreemdelingenhaat, maar ook door reële zorgen van burgers over de impact op sociale voorzieningen. Het medeleven dat Europa in september 2015 overviel na de dood van de aangespoelde Syrische kleuter Alan Kurdi heeft plaatsgemaakt voor onverschilligheid. Migranten en vluchtelingen zijn anonieme nummers geworden; een ‘probleem’, een ‘last’ die zo veel mogelijk moet worden doorgeschoven.
In maart dit jaar, vlak voordat corona het Europese leven lamlegt, bezoek ik het beruchte overvolle kamp Moria op Lesbos. Weer wordt me gevraagd waar de hulp blijft, door een Afghaanse vrouw die met haar vijf kinderen, bejaarde moeder en zieke echtgenoot al negen maanden in een zelfgebouwd hutje verblijft. Dagelijks staat ze met duizenden anderen twee uur in de rij voor het eten, de wc en de waterkraan. Deze keer antwoord ik botweg, maar beschaamd: ‘Ze willen jullie hier niet.’
Duizend-en-een hulpvragen
Na bijna twintig reportagereizen over dit thema vraag ik me natuurlijk af hoe je voldoende afstand kunt bewaren. Als verslaggever in een humanitaire crisis is het vrijwel onmogelijk geen deel uit te maken van de situatie die je beschrijft. Rustig als een fly on the wall observeren is er niet bij als mensen voor je ogen uit zee worden gered, net uit hun huis zijn verjaagd door een terreurorganisatie als Islamitische Staat of Boko Haram en met hun hele hebben en houwen zijn neergestreken in een tijdelijk kampement – uitgeput, ontredderd en soms nog met de doodsangst in de ogen – en duizend-en-een hulpvragen op je afvuren.
Honderden keren heb ik moeten uitleggen dat ik geen hulpverlener ben, maar journalist. En elke keer weer blijven mensen vragen om hulp; bij het zoeken naar familieleden die ze zijn kwijtgeraakt tijdens de vlucht, geld om naar huis te bellen of medicijnen te kopen, bemiddeling bij visa, maar vooral smachten ze naar informatie. ‘Wat moet ik nu doen?’ ‘Kunnen we ergens eten krijgen?’ ‘Waarom hebben wij geen tent of container om in te slapen en zij wel?’ ‘Waar moet ik me registreren als asielzoeker?’ ‘Wat moet ik met mijn zieke kind?’ ‘Wanneer kan ik hier weg?’
Aan het begin van de vluchtelingenstroom uit Syrië in de pittoreske haven van het eiland Lesbos – vluchtelingen kunnen op dat moment nog direct naar Athene doorreizen en van daaruit verder richting Noord-Europa – vragen ze me zelfs om tips: ‘Waar zal ik naartoe gaan? Duitsland, Zweden of jouw land misschien? Hoe is het daar? Kan ik daar verder studeren? Is dat niet het land waar Van Persie en Robben vandaan komen?’ De jongens hebben geen idee waar ze heen gaan. Weg van de oorlog in hun land in elk geval. Maar waar Nederland of Noorwegen ligt en welke landen ze moeten passeren om daar te komen? Zover hebben ze in die eerste zomer van 2015 nog niet vooruitgepland.
Als ik in 2016 als een van de weinige journalisten met Artsen zonder Grenzen meekan met hun reddingsoperatie voor de Libische kust, word ik automatisch deel van de bemanning. De nacht dat de hulpverleners tot twee keer toe in het pikkedonker honderden panische migranten oppikken van een lekkende rubberboot, kan ik onmogelijk op afstand blijven staan om aantekeningen te maken in mijn kladblokje. Eenmaal aan boord van het reddingsschip Aquarius storten de vrouwen zich huilend in mijn armen en laten zich door mij van hun naar benzine en pis ruikende kleding ontdoen. Ik troost hen en zeg ‘je bent nu veilig’ en help met het uitdelen van droge kleding en maaltijden.
Dat ik deze reddingsactie van zo nabij meebeleef, levert me belangrijke bouwstenen op voor mijn reportage. Ik spendeer nog twee volle dagen met de migranten op het bomvolle schip terug naar Sicilië en zie ook hoe zij zich snel weer herpakken na hun traumatische avontuur. Er worden weer grapjes gemaakt, nieuwe plannen gesmeed en er wordt vooruitgekeken. Met moeite krijg ik ze aan het praten over hun ontberingen in Libië. Ze zijn er ontvoerd, opgesloten, uitgebuit, tewerkgesteld, gemarteld en de vrouwen zijn bijna allemaal verkracht. Als de haven van Catania in zicht komt en dolfijnen ons begroeten, stromen de tranen. Van vreugde en verwachting – ‘Denk je dat ik schone kleren krijg?’ ‘Misschien ook schoenen?’ ‘Kan ik gaan studeren?’ ‘Krijg ik een baan?’ – en van verdriet. De migranten, hoofdzakelijk uit ‘veilig’ West-Afrika, beseffen dat ze hun ouders en vaderland waarschijnlijk nooit meer zullen terugzien.
Ik luister naar hun opwinding, noteer hun hooggespannen verwachtingen over wat ze denken te bereiken in Europa en probeer hun vragen te ontwijken. Soms, als ik er niet onderuit kom, bereid ik ze voor op een lang verblijf in een asielzoekerscentrum en ‘veel wachten’. In Senegal, waar ik met fotograaf Sven Torfinn een reportage maak over de vergeefse pogingen van de Europese Unie om migranten daar te houden en perspectief te bieden, spreek ik met jonge jongens die werkelijk geen idee hebben wat ze te wachten staat. ‘Hoezo illegaal?’ ‘Wat bedoel je met: ik krijg geen verblijfsvergunning?’ ‘Die hoef ik ook niet. Ik wil alleen maar werken en geld verdienen. Ik ben elektricien, ik ben sterk, ik pak alles aan.’
Pas in Somaliland, de noordelijke afgescheiden provincie van Somalië, zie ik voor het eerst hoe een lokale hulporganisatie, Sosta, probeert de irreële dromen van migranten door te prikken. ‘Laat je niet misleiden door de opgepoetste verhalen op Facebook vanuit Europa. Die mooie auto’s en huizen waarvoor de migranten poseren zijn niet van hen, ze mogen ze alleen maar schoonmaken’, zo waarschuwt een hulpverlener in het stadje Boroma, waar vrijwel iedereen wel een familielid heeft verloren bij een scheepsramp op de Middellandse Zee.
Illegale migratie, zo weet ik nu, voltrekt zich in een spiraal van leugens, valse beloften, torenhoge verwachtingen en voortdurende deceptie. Mensenhandelaren maken misbruik van de wanhoop van oorlogsvluchtelingen en het naïeve vertrouwen van zogenoemde ‘economische migranten’ en beloven gouden bergen. Als migranten en vluchtelingen eenmaal Europa hebben bereikt, houden ze de schone schijn op voor hun achtergebleven familieleden. Terwijl ze hun dagen lethargisch doorbrengen in een azc vertellen ze het thuisfront dat ze studeren en werken en nodigen anderen uit ook te komen.
In het thuisland, bijvoorbeeld in het huttendorpje in Senegal dat ik in 2017 bezoek, weet de familie niet waar het geld vandaan komt dat hun zoon vanuit Spanje stuurt. Weten zij veel dat hij strandlakens of sieraden op een toeristenstrand verkoopt, waarschijnlijk met tien anderen in een ranzige kamer slaapt en misschien zelfs zijn geld verdient met drugshandel. Als er maar geld binnenkomt en de familie een mooi stenen huis kan bouwen waarmee ze de buren de ogen kunnen uitsteken – en de volgende lichting migranten op het idee brengen.
Natuurlijk zijn niet alle migranten en vluchtelingen die ik ontmoet slachtoffers. Er zitten avonturiers en opportunisten tussen die niets te verliezen hebben. Ik ontmoet Afghanen die zeggen dat ze de Taliban ontvluchten, maar na doorvragen op de vlucht blijken voor een familievete. Mensen die zich voordoen als vluchteling omdat ze geen andere manier zien om Europa überhaupt binnen te komen. Zo ontmoet ik eind 2015 in Athene een Marokkaanse Nederlander die voor twee jaar is uitgezet wegens een misdrijf. Hij hoopt als Syriër Europa binnen te komen om zijn zieke moeder in Brabant te kunnen bezoeken. Sterk vermagerd en met een zware bronchitis slaapt hij nu op de koude vloer van een oud olympisch stadion met honderden andere migranten en vluchtelingen, vol spijt dat hij aan dit onzalige avontuur is begonnen.
Geen weg terug
De tragiek van de individuele verhalen en de volharding maakt dat ik het moeilijk vind onderscheid te maken tussen vluchtelingen en ‘economische migranten’. Ze zijn allemaal vastgelopen bij dezelfde Europese grenzen, aan hun lot overgelaten en wanhopig op zoek naar een uitweg. Van oorlogsvluchtelingen begrijpen we het verlangen naar een veilige haven, maar ook voor zogenoemde economische migranten staat de toekomst op het spel. In het thuisland is vaak, zelfs met een opleiding, geen werk of ander perspectief, ze staan onder grote druk van familie om in Europa geld te verdienen. Zijn die laatsten louter gelukszoekers? En wat is daar mis mee? Waren onze voorouders dat niet ook toen zij de armoede en werkloosheid in Europa ontvluchtten en naar de VS, Canada en Australië vertrokken?
Ja, toen de grens in 2015 leek open te gaan, hebben talloze families uit Afghanistan, Pakistan en Bangladesh hun zonen naar Europa gestuurd om in het kielzog van de Syrische vluchtelingen asiel aan te vragen en er een betere toekomst te vinden. Veel van deze vaak minderjarige jongens zijn nu verdwenen in de illegaliteit of gestrand in Griekenland, waar ze in het ergste geval hun belofte om als oudste zoon geld naar huis te sturen inlossen met drugshandel en prostitutie.
De doorzetters – en dat zijn de meesten – leggen zich niet neer bij hun lot. Er is immers geen weg terug. Wel een lonkend perspectief verderop in Europa. Voor de Syrische oorlogsvluchteling is dat de hereniging met familie in Duitsland of Zweden. Voor de economische migrant is dat het uitzicht op werk op de akkers in Spanje of in de bouw in Groot-Brittannië of Frankrijk. Wie eenmaal zover is gekomen, zal zich niet snel met lege handen laten terugsturen. De schaamte is eenvoudigweg te groot om de familie onder ogen te komen, die vaak alle bezittingen heeft verkocht om de smokkelaar te betalen.
En dus volg ik in december 2019 de jongens die hun dagen slijten op het Victoriaplein in Athene en een uitweg uit hun misère proberen te bedenken. Vol optimisme vertellen ze me hoe ze een vals paspoort gaan bemachtigen of zich die avond opnieuw Italië in laten smokkelen. En ik wens hun succes. ‘Vanavond moet het lukken’, zegt een Afghaan die al vijf mislukte pogingen heeft gedaan. ‘Het is bijna Kerstmis, dan zal God toch met me zijn?’
Maar het zijn niet alleen de economische migranten die tegen Fort Europa aanlopen. In 2016 tref ik bij Idomeni, waar zojuist de grens met Noord-Macedonië is afgesloten, een groep wanhopige Syrische nareizigers. Hun gezinsleden zitten al in Duitsland of Zweden, de politie wil hen als asielzoekers in Griekenland registreren. Om aan dit lot te ontsnappen, zijn ze gevlucht en met honderden neergestreken bij een benzinepomp verderop langs de weg.
‘Wat als ze mij naar Zweden sturen?’, zegt een van de jonge Syrische mannen die rond een vuurtje een waterpijp zit te roken. ‘Mijn vrouw zit al in Duitsland. Mijn eerste kind is daar net geboren. Ik heb haar nog niet kunnen zien.’ De Syrische Mona heeft borstkanker, verbergt haar magere kale hoofd onder een hoofddoek en wil met haar man naar Duitsland, waar hun zoons al eerder naartoe zijn gevlucht.
Ik kijk om me heen naar alle radeloze nareizigers die niet willen afwachten wat de EU voor hen in petto heeft. Ogenschijnlijk hebben ze hun dagelijks leven opgepakt. Er wordt gekookt, gewassen en geruzied, maar achter de schermen is iedereen bezig met maar één ding: een smokkelaar vinden die hen door de gesloten Europese binnengrenzen loodst zodat ze zich kunnen herenigen met hun gezinsleden.
Bij mijn laatste bezoek aan kamp Moria op Lesbos in maart van dit jaar heeft de hoop plaatsgemaakt voor wanhoop. De bijna 20 duizend gestrande vluchtelingen en migranten in de olijfgaard geloven niet meer in een oplossing. Een Afghaanse jongen die als tolk werkte voor de Amerikanen en nu gevlucht is voor de Taliban, vertelt hoe hij zijn toekomst met de dag verder ziet vervliegen. Krijgt hij ooit de kans zijn studie af te ronden, werk te vinden en een gezin te stichten?
Ook hij stelt weer die vraag, de vraag die ik al honderden keren heb gehoord en als mens zo goed begrijp: ‘Waarom helpen mensen ons niet? Waarom help jij me niet?’ En weer zeg ik: ‘Ik ben journalist, geen hulpverlener. Het enige wat ik kan doen is jullie verhalen opschrijven en zorgen dat mensen jullie niet vergeten.’
De vluchtelingencrisis, 5 jaar later
Het Oost-Duitse Tröglitz heeft zich neergelegd bij een handjevol migranten
Vijf jaar geleden werd in Tröglitz brand gesticht in een gebouw waar vluchtelingen zouden worden opgevangen. Het Oost-Duitse dorp werd daarmee het symbool van ‘donkerduitsland’. Was dat terecht? En hoe is het er nu?
Dit doet tien jaar oorlog met een land
Tien jaar na het begin van de burgeroorlog is Syrië zowel fysiek als sociaal-economisch geruïneerd. Vluchtelingen hebben niets om naar terug te keren. ‘Het land is over de rand van de afgrond geduwd.’
Anderhalf miljoen vluchtelingen zochten in 2015 hun heil in Europa. Wat is er werkelijkheid geworden van alle hoop en vrees? Vijf jaar later onderzoeken we het in een special. Op deze pagina vind je alle stukken.