nieuws
Van de kiezer mag het beleid linkser en iets minder conservatief
Is Nederland ‘in de kern een diep socialistisch land’? Mark Rutte beweerde dat vorig jaar en nieuw kiezersonderzoek geeft hem niet helemaal ongelijk. Niet alleen wil de kiezer een linkser economisch beleid, na tien jaar Rutte is de hang naar een conservatieve agenda ook enigszins verzadigd.
Dat valt op te maken uit een representatief onderzoek onder 1.293 kiezers door Peter Kanne van I&O Research. In zijn rapport vergelijkt Kanne de huidige uitkomsten met de opvattingen van kiezers in 2016 en 2010.
Dat de kiezer naar links opschuift op sociaal-economisch terrein komt voor de meeste partijen niet als een verrassing. In de verkiezingsprogramma’s die tot dusver zijn gepresenteerd – het wachten is nog op de PVV – wordt er volop ingespeeld op die trend. Alle partijen schermen met een linksere economische koers, ook de VVD van premier Rutte.
Er bestaat dan ook een opmerkelijk grote consensus onder de kiezers over wat er de komende jaren moet gebeuren. Zo is het geloof in marktwerking in de zorg en andere publieke sectoren sterk afgenomen het afgelopen decennium. Nog maar 12 procent van de kiezers gelooft dat meer concurrentie tussen ziekenhuizen leidt tot betere kwaliteit, ruim 60 procent is het daar inmiddels mee oneens. In 2010 zag 34 procent van de kiezers juist heil in concurrentie, terwijl ‘slechts’ 39 procent tegen was; de rest van het electoraat had geen duidelijke mening. Vooral kiezers van VVD, CDA en PvdA zijn in groten getale van hun geloof gevallen.
Leenstelsel
Onderwijs is een ander thema waar de stemming onder het electoraal is omgeslagen. In 2010 zag een ruime meerderheid bijvoorbeeld nog voordelen in een sociaal leenstelsel, dat toen werd gepresenteerd als een middel om lageropgeleiden niet te laten meebetalen aan de studiekosten van hogeropgeleiden. Linkse kiezers waren daar nog meer voor dan rechtse kiezers. Inmiddels wil 66 procent juist de basisbeurs voor studenten weer terug, de linkse kiezers voorop. Ook daar wordt in de verkiezingsprogramma’s al op vooruit gelopen; alleen de VVD houdt nog vast aan het leenstelsel.
Als het aan de kiezers ligt, wordt meer sociaal-economisch beleid van de kabinetten Rutte teruggedraaid, ook de verhoging van de AOW-leeftijd. In 2010 was slechts 37 procent tegen een verhoging naar 67 jaar, nu wil 60 procent juist weer terug naar een pensioenleeftijd van 65 jaar. Ook de meerderheid van de VVD-achterban is voor. De meeste tegenstand blijft bij kiezers van D66.
Minder sober
Een sober begrotingsbeleid – ooit het belangrijkste thema van premier Rutte – is nagenoeg van de radar verdwenen. Vergelijkingsmateriaal met tien jaar geleden ontbreekt, maar een ruime meerderheid van de Nederlanders is voor hogere salarissen in de publieke sector en een forse verhoging van het minimumloon geniet eveneens brede steun.
‘Bij sociaal-economische kwesties liggen de standpunten ontzettend dicht bij elkaar’, concludeert Kanne. ‘Over welke stelling het ook gaat, bijna iedereen kiest voor een linkse oplossing. Het fascinerende is dat de meeste kiezers tegelijkertijd niet op een linkse partij willen stemmen. Mijn verklaring is dat sociaal-culturele thema’s zwaar meewegen en dat er meer vertrouwen is in het leiderschap op rechts.’
Bij onderwerpen die niet over inkomen en werk gaan, blijven de verschillen tussen kiezers groter, al ziet Kanne een trend weg van het conservatisme en nationalisme. Zo vond in 2010 nog maar 41 procent dat Nederland moest blijven meedoen aan vredesmissies, terwijl dat nu 59 procent is. Tien jaar geleden wilde bijna 60 procent van de kiezers bezuinigen op Ontwikkelingssamenwerking, nu nog maar 34 procent. Bij het aantreden van Rutte I hoopte 65 procent op een lagere afdracht aan de EU, nu 42 procent.
‘Conservatieve correctie’
Voor een deel valt die ontwikkeling te verklaren uit ‘de conservatieve correctie’ die Rutte de afgelopen tien jaar heeft doorgevoerd. Zo wist de VVD-premier een korting op de EU-afdracht af te dwingen en bezuinigde hij al fors op Ontwikkelingssamenwerking. Ook zijn rechters de afgelopen tien jaar bijvoorbeeld zwaarder gaan straffen. Voor een deel van de kiezers lijkt dat voldoende. Nog steeds wil 63 procent hogere straffen, maar in 2010 was dat 78 procent.
‘Toch zie je over de hele linie dat de stemming wat progressiever is geworden’, meent Kanne, die daarbij onder andere wijst naar de denkbeelden omtrent immigratie en integratie. In 2010 vond bijvoorbeeld 67 procent van de kiezers dat ‘moslims en mensen met een migratieachtergrond zich volledig moeten aanpassen aan de Nederlandse manier van leven’. Nu is is dat percentage gedaald naar 59 procent.
Iets vergelijkbaars is te zien bij een stelling over arbeidsmigratie. Nog altijd wil 49 procent van de mensen het aantal arbeidsmigranten uit Oost-Europa inperken om Nederlandse banen te beschermen, maar tien jaar geleden was dat 64 procent.
Substantiële minderheid verhardt
De belangrijkste groep kiezers die niet meegaat in die trend is de achterban van PVV, FvD en SGP. ‘Er is een substantiële minderheid van zo’n 20 procent die erg verhardt in dat conservatisme’, aldus Kanne. ‘De meeste Nederlanders schuiven op, ook kiezers van VVD en CDA, maar deze minderheid zet de hakken in het zand. De kloof met andere partijen wordt daardoor steeds groter.’