Van arbeidersjongen tot Oxford-snob
Het is altijd tragisch: de historicus die, de middelbare leeftijd voorbij en dus met een dubbel verleden, verbitterd in een leeg heden staat en slechts de schaduwen van morgen overal waarneemt....
De diepste reden van Rowses afkeer want hij kan het algemene en persoonlijke soms moeilijk scheiden is de zijns inziens gemakkelijke manier waarop de twee (en vele anderen trouwens) naam en faam hebben gehaald. Tegenover zijn in eigen ogen veel degelijker en beter werk stond minder roem. Gebrek aan erkenning begint vanaf zijn vijftigste jaar Engeland te ontledigen en te verduisteren. Later wil hij er zelfs liever niet meer wonen. Hij moest lang onder zijn land lijden hij stierf in 1997, 93 jaar oud. Hij ontdekt de nieuwe wereld in Amerika, waar hij heel veel doceerde. Zijn geboorteland, Cornwall, lijkt voor de neergang gespaard gebleven. Een paradijs waar de erfzonden van de 20ste eeuw geen macht hadden.
Hij was de zoon van een arbeider (toen de arbeider nog een arbeider was), althans officieel. De vraag of zijn vader zijn echte vader was, heeft hem zijn leven lang gekweld. De uiterst begaafde jongen was de eerste uit Cornwall die een beurs voor een college in Oxford kreeg. Zijn liefde voor Oxford waar hij thuiskwam zal hij nooit verliezen. De mooiste passages uit zijn dagboeken zijn evocaties van de stilte, het licht en de geluiden de altijd in de verte luidende klokken! van de besloten wereld die Oxford was. Hij wordt vroeg fellow van All Souls en zal dat bijna vijftig jaar blijven. Met generaties van vaak grote geleerden is hij dagelijks opgetrokken. Men vormde daar elkaar en dat is het hoogst denkbare. Hij zelf was groot, maar, moet men zeggen, niet briljant, behalve in eigen ogen. Hij had heel veel boeken nodig om zijn naam gevestigd te krijgen. IJver lijdt meestal tot naijver op de schijnbaar moeitelozen. Ook bij Rowse.
Rowse maakte de Elizabethaanse tijd tot zijn specialiteit. Zijn werkkracht is nauwelijks voorstelbaar. Als onderzoeker en schrijver. Hij had een zeer groot leesvermogen niet alleen binnen zijn vak. Hij was een groot kenner van de literatuur (hij schreef tot op hoge leeftijd gedichten, die over Cornwall zijn verwaaid, vermoed ik). In de jaren zeventig waagde hij zich aan Shakespeare. Hij schreef een veelgebruikt handboek degelijkheid was zijn waarmerk. Maar hij speculeerde ook. Hij meende ontdekt te hebben wie de Dark Lady uit de sonnetten van de dichter was. Hij werd niet geloofd en bleef altijd in het gezelschap van Shakespearekenners een buitenstaander, zoals hij dat ook binnen de geschiedwetenschap is gebleven. Hij zocht de randsituatie, om zich vervolgens over zijn isolatie te beklagen. Bij veler erkenning is hij altijd eenzaam gebleven. Zijn homoseksualiteit kan daarvan mede oorzaak zijn geweest. Die werd overigens in het collegemilieu, waar de homoseksualiteit bloeide, geaccepteerd.
Zijn ontwikkeling is raadselachtig: de arbeidersjongen past zich snel wonderwel aan aan het gevestigde, behoudende Oxfordse milieu. Zijn politieke ambities, voor Labour, mislukken. Hij hoort vrij snel tot het door hem lichtelijk geminachte establishment, hij wordt zelfs, in zijn gezochte omgang met de groten, een regelrechte snob. Overigens te midden van vele andere snobs. Men houdt of hield daar elkaar in belangrijkheid overeind. Zijn dagboeken geven van dat gesloten milieu van geleerden en schrijvers een heel goed beeld. De allergrootste snobs, type Cyrill Connolly, haat hij overigens. De nieuwe voornaamheid verdraagt geen goedkope effecten.
Rowse is en dat verraadt zijn bewonderenswaardige diepste aard tot in heel hoge ouderdom blijven werken. Twee jaar voor zijn dood publiceerde hij Historians I Have Known. Bij zijn dood schreven bijna alle historici die hem hadden gekend, over hem. Soms met een lichte reserve, die een zwaardere terughoudendheid voorspelde. Hij liet een ongepubliceerd dagboek na. Dat is nu door zijn, bewonderende, biograaf Richard Ollard uitgegeven.
Een traditionele dagboekschrijver was Rowse niet. Hij hield zijn leven, gedachten en gevoelens niet per dag bij, maar bracht een aantal dagen en dus een verzameling ervaringen in grotere stukken bijeen. De onmiddellijkheid, die zo bekoorlijk is, ontbreekt. Hij is vrij vroeg met dagboeken schrijven begonnen, hij heeft ook vrij veel vernietigd. In latere bewaard gebleven delen heeft hij veel veranderd zo werd hij de historicus van zijn eigen leven. Wat Ollard nu bij elkaar heeft kunnen brengen, is voor een belangrijk deel een verzameling kleine en grote artikelen, zorgvuldige arrangementen van van-dag-tot-dag ervaringen. Hij nam de tijd om van notulist (hij maakte aantekeningen in zijn agenda's) een vaak heel goede schrijver te worden.
Het nadeel van deze werkwijze is dat, zeker bij reisbeschrijvingen, de dagboekbladen niet meer dan verslagen worden, die te uitvoerig zijn voor een dagboek en te beknopt voor een volwaardige weergave. Het geldt voor heel veel van wat hij over zijn talrijke Amerikaanse reizen heeft geschreven. De intimiteit, het beschouwende, de verfijnde beschrijvingen van gevoelens en indrukken, wat de 'Engelse' delen zo rijk maakt, ontbreken. Hij had het best in Oxford en Cornwall kunnen blijven! Het trekken van de kleine cirkels, dat is zijn grootheid. Het portretteren van enkelingen eveneens.
De dagboeken kennen twee absolute hoogtepunten: een bezoek aan Churchill, dan al in de schemertijd van zijn laatste jaren, maar nog schitterend intelligent en met een fabelachtig geheugen. Rowse schreef de geschiedenis van de familie Churchill, en het boek was de reden van de visite. Het tweede stuk is een bezoek aan het huis van Evelyn Waugh (eens Rowses tijdgenoot in Oxford) na diens dood. Hem is gevraagd naar de boeken en papieren te komen kijken. Het stuk is van een herfstige droefheid. Het huis begint te vervallen en Rowse zelf wordt melancholisch van alle herinneringen aan een bewonderde schrijver en daarmee van het voorbijgaan van alles wat de nalatenschap hem haast opdringt. 'Oxford in those days' schemerde overal. Rowse moet al vroeg zelf in zijn natijd zijn gekomen. Hij heeft er dertig jaar in moeten verblijven.
Vrienden hebben geschreven dat Rowse altijd vrij ongelukkig is geweest. Ik bewijfel het. Zijn werklust gaf hem veel voldoening en zijn proza, zeker dat van zijn dagboeken, laat heel vaak het geluk van het schrijven vermoeden. Waarom hij na de jaren zestig met zijn dagboek stopte, vermeldt Ollard in zijn inleiding helaas niet. Hij redigeerde de dagboeken, met eerbied, zoals hij met eerbied heel veel personages identificeert. Ze zijn haast allemaal belangrijk of briljant in dat zelfbedachte Athene dat Oxford eens was.