Uit het machoklooster
De socioloog pleegt empirisch te bevestigen wat weldenkende mensen allang menen te weten. De Utrechtse onderzoekster Roelien Dekker vormt geen uitzondering op die regel....
En die vaststelling doet onderhand nogal vertrouwd aan. Elke zichzelf respecterende universiteit veinst op gezette tijden schaamte over de onevenwichtige samenstelling van het wetenschappelijk personeel, en belooft in emancipatienota's beterschap. Daarin worden steevast mooie maar geduldige streefgetallen voor de nabije en de verdere toekomst opgenomen.
Het probleem van het 'glazen plafond' - de onzichtbare barrière waarop de ambitieuze vrouw stuit - werd in 1998 al eens geïnventariseerd door een aantal (vrouwelijke) onderzoekers. Hun inspanningen resulteerden in een bundel waarvan de strekking in de titel werd samengevat: De Universiteit als Modern Mannenklooster.
En in het voorjaar betoogde de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) dat het met de achterstand van vrouwen nog veel erger was dan tot dan toe werd aangenomen. Het percentage vrouwelijke hoogleraren en hoofddocenten mag zich dan langzaam verwijderen van de beschamende 5 en 8 procent, van een versterking van hun positie is nog lang geen sprake. Aan de onderkant van de piramide - bij de studenten en de aio's - is het aandeel van de vrouwen immers veel groter.
Aan de werkelijkheid veranderden deze inzichten echter niets. Het kan daarom geen kwaad om, zoals Roelien Dekker heeft gedaan, de inzichten in de materie verder te verdiepen. Dekker heeft 1232 werknemers en 648 ex-werknemers van de Universiteit Utrecht ondervraagd over de obstakels die zij op hun loopbaan hebben aangetroffen. En wat blijkt: de vrouwen onder hen zijn beduidend minder blij met het gebodene dan hun mannelijke collega's.
Ze ondervinden meer weerstand bij het najagen van hun ambities, zijn in de regel ontevredener over hun leidinggevenden, en leggen minder betrokkenheid bij de organisatie aan de dag. Niet uit onwil of wrevel, maar omdat zij minder goed gedijen in de academische cultuur. Die cultuur is nog steeds geënt op mannelijke omgangsvormen en achterhaalde prestatiecriteria (zoals het aantal gewerkte uren, de uitgestrektheid van het relatienetwerk en de publicatiescores).
Van deze constellatie gaat zo'n ontmoedigende invloed uit, dat relatief veel vrouwen de universiteit verlaten. In vergelijking met de vertrekkende mannen spelen negatieve overwegingen daarbij een grote rol. Dat wil zeggen: het besluit om van werkkring te veranderen, is vooral ingegeven door de wens wég te gaan bij die vermaledijde universiteit.
Die kan het zich niet langer veroorloven dit verschijnsel te negeren. Het is immers twijfelachtig of de universiteit erin zal slagen alle vacatures op te vullen die bij de naderende pensioneringsgolf zullen ontstaan. Ze heeft er dus alle belang bij het vrouwelijk talent aan zich te binden. De Leidse onderzoekster Wil Portegijs, die een bijdrage leverde aan De Universiteit als Mannenklooster, meent dat de vrouwelijke onderzoeker er verstandig aan doet zich tot die tijd naar de masculiene mores te voegen. Maar Roelien Dekker is dat niet van plan. Zij ziet inmiddels uit naar een andere werkkring.