TUSSEN BOE EN BRAVO
Tijdens de zomerfestivals moeten podiumkunstenaars voorstellingen oprakelen die ze lang geleden voor het laatst speelden. Hoe doen ze dat? ‘Soms komt er een Duitse zin in me op.’..
Sentimenti, ‘een onderzoek naar het grote gevoel’ op basis van Verdi-aria’s en het boek Milch und Kohle van Ralf Rothmann, is geen hapklare brok: 2 uur en 40 minuten, 34 spelers op het toneel. Het is bovendien al weer een jaartje geleden dat het muziektheaterstuk van regisseur Johan Simons is opgevoerd.
Maar na de herneming op het Holland Festival (2, 3 en 4 juni) kunnen acteurs bijna in één moeite door hun tanden zetten in producties die misschien ook wel zijn weggezakt in het geheugen. Zo wacht Chris Nietvelt eind deze maand in Hamburg weer Seemannslieder, Christoph Marthalers bewerking van het vissersdrama Op hoop van zegen. De laatste uitvoering dateert van een half jaar geleden. ‘De productieleider belde. Ik vroeg: gaan we nog repeteren of zo? Hij zei: ach, we komen even bij mekaar, even wat inzingen; dat zal toch genoeg zijn, Chris?’
Jeroen Willems, net terug uit Duitsland waar hij in Berlijn stond met Brel 2, maakt na Sentimenti op 16 juni zijn opwachting op de Wiener Festwochen, waar opnieuw Marthalers Schutz vor der Zukunft over het morbide euthanasieprogramma van de nazi’s staat geprogrammeerd. ‘Ik geloof dat we twee dagen voorbereiding hebben. Ja, dat is wel spannend. Maar ik hou er wel van.’
Ziedaar de ingewikkelde werkelijkheid van het festivalwezen. Gedurende de zomermaanden – ruwweg – trekt de fine fleur – zo’n beetje – van uitvoerende artiesten in de podiumkunsten door Europa langs theater, tent, arena en weiland – Aix-en-Provence, Avignon, Bayreuth, Edinburgh, Glyndebourne, München, Salzburg, onder meer. Niet zelden met de uitdaging producties op te rakelen waarmee ze zich maanden, zo niet jaren geleden voor het laatst hebben beziggehouden. Het is eervol, verzekeren de meeste betrokkenen, maar vanzelfsprekend gaat het allerminst. De prestatie wordt bovendien geleverd voor een kritisch, geëngageerd publiek. De Limburgse bariton John Bröcheler zegt: ‘De discussie is het heetst op festivals. Je zit daar echt tussen boe en bravo.’
Hoe spelen ze het klaar? Nietvelt: ‘Ik dacht altijd: waanzin. Door elkaar spelen zou me nooit lukken. Maar via het Duitse systeem van het repertoiretoneel ben ik erin gerold.’ Ze vliegt nog twee keer per maand naar München voor Elementarteilchen. Haar medeacteurs daar voeren bij wijze van spreken begin van die week Tsjechov op, waarna een Shakespeare volgt, en ontfermen zich dan over Johan Simons’ enscenering naar het boek van de Franse auteur Michel Houellebecq. ‘Er gaat gewoon een knop om. Het is een andere concentratie. Als je me nu vraagt iets uit Sentimenti te doen, gaat me dat niet lukken. Maar als ik eenmaal de teksten lees, komt er veel snel boven. Het blijkt niet weg te zijn.’ Ze weet nog dat ze met een collega door Wenen liep en nummers uit Seemannslieder probeerde op te halen. Ze konden maar niet op de regels van het eerste lied komen. ‘We hebben toen in wanhoop iemand gebeld. Die zei twee woorden. Alles was er weer, ineens.’ En als ze tegenwoordig in het vliegtuig stapt, bevat de handbagage keurig gerangschikte kaftjes met scripts.
Actrice Viviane De Muynck, die met het gezelschap Needcompany uit Brussel zeker de helft van het aantal voorstellingen op festivals speelt: ‘Herlezen volstaat niet. Het opvallende is dat pas met de mise-en-scène echt de boel komt opborrelen. Alsof het meer in het lichaam dan in de geest heeft gezeten.’ Nietvelt: ‘Je hebt van die momenten: wat doe ik ook al weer als de Italianen opkomen? Dat ontdek je pas weer op de set.’
Jeroen Willems bekijkt van tevoren video-opnames. ‘Het lastigst is de timing. Je staat weer met verschillende individuen op het podium. Het is aftasten. Dat kost even tijd. Voor mij zijn het altijd weer premièretjes. Het is heftiger, intenser. Bij lang lopende voorstellingen duikt onvermijdelijk na de 20ste of 25ste keer routine op. Die krijgt op festivals geen kans. De adrenaline stroomt.’
Dat de taal per uitvoering nogal eens kan wisselen, maakt het er niet eenvoudiger op. Willems zegt ‘nog eens extra diep in de tekst te duiken’. Maar hij moet toegeven dat in Luxemburg, waar hij in één week zijn Twee stemmen in het Frans, Duits en Engels opvoerde, wel eens koeterwaals dreigde. ‘Dan kwam er midden in het Engels wel eens een Duitse zin bovendrijven. Dat werd dan wel kromtaal. Het publiek was gelijk wakker, dat weer wel.’ De Muynck biecht op dat ze in de Franstalige versie van De kamer van Isabella wel eens hartstochtelijk ‘I love life!’ heeft uitgeroepen.
De Nederlandse sopraan Charlotte Margiono – ook opera’s worden in het festivalseizoen als zaaigoed uitgestrooid – beklemtoont dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen acteurs en zangers. Vocalisten kunnen zich weinig veroorloven. ‘Wij zitten echt vastgepind aan de partituur. Je komt betimmerd en beslagen door je repetitor binnenzeilen. Goed, de tempi kunnen wat verschillen, de dirigent kan wat sneller slaan na een ruzie met zijn vrouw, maar dat is het dan wel. Een acteur kan nog een langere stilte laten vallen of een extra rondje lopen, zonder dat een orkest denkt: wat gebeurt er nou?’
Haar collega Bröcheler zweert al jaren bij zijn eigen methode. Als een voorstelling na lange tijd weer zijn pad kruist, pakt hij die aan alsof hij een nieuw stuk instudeert – ‘ik ben rollen snel kwijt’. Hij speelt op de piano zijn partij in, maar dan met de metronoom op 40 – uiterst langzaam. ‘En dan analyseren, in je spiersysteem krijgen, net zo lang tot het als vanzelfsprekend in het lichaam voelt. Pas dan opvoeren naar het gewenste tempo.’
Het hernemen van een productie kan in veel gevallen gunstig uitpakken, menen spelers. ‘Alsof het in een kastje voller en rijper wordt’, zegt Willems. Hij stelde het vast, toen Sentimenti na de première op de RuhrTriennale in 2003 twee jaar later in Antwerpen weer van de plank werd gehaald. ‘In een lang lopende reeks ben je minder geneigd iets te veranderen. Dat doe je gemakkelijker in incidentele uitvoeringen. Ik had het idee dat we in Antwerpen er een laag onder kregen, dat er meer verdieping was. We speelden weliswaar niet in een fabriekshal, zoals in Duitsland, maar ook in het theater bleef het stuk overeind.’
Hoewel een zwaar beroep wordt gedaan op de flexibiliteit, vinden artiesten het spelen op festivals een welkome onderbreking. Onmiddellijk duiken associaties op met lekker weer, een goed gevulde dis en een oprecht geïnteresseerd publiek – de volgorde is willekeurig. Viviane De Muynck: ‘Het is iets feestelijks.’ Chris Nietvelt: ‘Het is bijna vakantie. Een reünie, vaak.’
Zeker zo belangrijk: artistiek gezien is de waarde niet te veronachtzamen. Nietvelt: ‘Festivals vormen toch de staalkaart van al het uitzonderlijks dat de podiumkunsten te bieden hebben. De budgetten zijn groter, de eer is groter.’ Willems: ‘De eredivisie? Nee, dat ervaar ik niet zo. Maar je behoort tot de groep der geselecteerden. Het zijn goed bezochte evenementen, er is veel publiciteit, de verwachtingen liggen hoog.’ De Muynck: ‘Er staan natuurlijk ook hele mooie voorstellingen in kleine zaaltjes. Maar de druk op festivals is groter. Alleen al het idee dat er zoveel groten uit het theater vóór jou op hetzelfde podium hebben gestaan.’ Bariton Bröcheler: ‘De vernieuwing zie je vooral daar.’
Hij zegt dat hij zijn carrière te danken heeft aan het festivalcircuit: een uitnodiging voor een avant-garde opera van de Waalse componist Henry Pousser tijdens de Berliner Festwochen. ‘Iedereen raadde me het af. Wat moet je daar nou? Eén voorstelling, en je hoort er nooit meer wat van. Maar ik ging. Wat wil je, ik was tot dan vooral een oratoriumzanger. Maar nu kon ik naar Berlijn! Er volgden uitnodigingen voor Venetië, Parijs. En later kwamen de belcanto-rollen. Nee, zo bezien kun je mij een festivalproduct noemen.’
Charlotte Margiono heeft een afstandelijker opvatting. ‘Ik zie het zo: dat er na het seizoen weinig is, wordt kennelijk als armoedig ervaren. In die twee maanden moet het dan gebeuren. Ze staan mooi op het cv hoor, die festivals, maar voor mij zijn het optredens als alle andere.’
Bayreuth, daar had ze wel willen staan – ‘dat is toch het Mekka van de Wagnervertolking’. Na haar rol van Sieglinde in Die Walküre uit Wagners Ring des Nibelungen kwam de kleinzoon van de componist op bezoek in de kleedkamer. ‘Iedereen riep: dat wordt Bayreuth. Maar het is er niet van gekomen. Net niet goed genoeg, waarschijnlijk.’
Ze heeft zich nooit echt kunnen nestelen in het circuit. ‘De organisaties azen volgens mij op twee types: of aanstormend talent, of de grote coryfeeën. Ik zat een tijdje bij die eerste groep. Maar om bij die absolute top te behoren moet je een pr-machine opbouwen, op feestjes verschijnen in Dior-pakjes. Daar was ik niet zo geschikt voor. Ik heb er net onder gezeten – en dat zeg ik los van elke frustratie.’ Breekpunt – ‘het dieptepunt’, zegt ze zelf – was dat ze in 1996 wegens een pollenallergie haar rol van Desdemona in Otello van Verdi bij de Nederlandse Opera moest afzeggen. ‘Was dat een Holland Festival-productie? Dat weet ik niet eens meer, kun je nagaan.’
John Bröcheler beklaagt zich ook over ‘het circuit’. ‘Het is ook de macht van de managers. Het is niet altijd de kwaliteit die telt. Je moet zorgen dat je op lijstjes staat.’ Zo valt er kennelijk hier en daar wel wat te voorspellen. Chris Nietvelt voelt al wat aankomen: Opening Night, een coproductie van Toneelgroep Amsterdam en NTGent, gaat ‘geheid’ de festivals langs. ‘Het is zo’n ingenieuze voorstelling. En Ivo van Hove is natuurlijk wel een naam.’